Unfortunately, at the moment we can provide only parts of this website in the English language. For those parts of the website that not yet have been translated we recommend use of the Google Translate option next to the title of the item.




Uitgelichte vensters:

Het is aannemelijk dat de landerijen in het gebied van Westermeer en Joure rond het jaar 900 tot 1000 zijn ingedeeld en in gebruik genomen. Later schermden de landheren hun gebieden, gelegen aan het onmisbare water, keurig af van die van hun pachters. Deze pachters vestigden hun boerderijen op de hoge zandruggen. Aan weerszijden daarvan liep de grond af naar beneden. Nog steeds ligt de Midstraat hoger dan het omliggende gebied. Op de natuurlijke stenk, zoals de Overspitting in die tijd werd genoemd, kon men varen. Daarom was het logisch dat er een opvaart naar elke boerderij werd aangelegd. Zo ontstonden uiteindelijk aan de noordkant van Joure de opvaarten, die het dorp altijd een zekere schilderachtigheid hebben gegeven. Het lijkt erop dat de opvaarten in de eerste eeuwen uitsluitend naar de diverse boerderijen leidden, in ieder geval aan de noordkant. Al deze opvaarten kwamen uit op de Overspitting, zodat de adel via brug en sluis de eindcontrole in handen hield. Waarschijnlijk begon men vanuit Westermeer; veel boeren hadden daar later nog altijd een eigen opvaart. Daarna volgde het Jouster gebied, en zolang dat vrijwel uitsluitend door boeren werd bewoond, zal het daar niet anders zijn geweest. Maar zodra er meer en ook andere bewoners kwamen, werden de stroken grond tussen de vaarten in gebruik genomen, en op die manier ontstonden de stegen en sloppen. Joure heeft ze heel lang gekend: smalle stegen, volgepropt met kleine arbeiderswoningen en hier en daar wat kleinschalige industrie. Dit betreft de noordkant; aan de zuidkant lag het wat anders. Aan die kant hadden de Van Baerdts op Oud Hof het iets minder goed voor elkaar dan de Herema's, maar men had wel zijn best gedaan. Om te beginnen had men vanuit het Kromme Var een eigen aanvoersloot laten graven. Via het Kromme Var was er verbinding met open water, en dus had het Oud Hof een eigen uitgang naar het buitenwater. De aanvoersloot droeg de naam Jentjesvaart; vanuit die vaart kwam men via de Jonkersvaart bij de Harddraversdijk – toen nog een zandpad – op het punt waar later de Omkromte die dijk zou bereiken. Daar hadden de bewoners van Oud Hof een eigen sluis en brug, net als de Vegelins, maar dan kleiner. Na het passeren van die obstakels kon men achter de Bûtsingel varen in de richting van het bruggetje in de Heidensingel, dat oudere Jousters zich nog herinneren en waar volgens overlevering de hoofdingang van Oud Hof zou hebben gestaan. Linksaf varend kwam men daarna in “de vijver”, zoals de omwonenden het water naast de Simonsteeg (later Hobbe van Baerdtstraat) altijd hebben genoemd. Dichter bij Joure, bij het huisje dat houtdraaier Van der Veer daar rond 1900 liet bouwen en waar later klokschilder Roel Otter jaren woonde en werkte, kon men twee kanten op varen. Linksaf is een verhaal apart, waarover later meer. Rechtsaf varend kwam men al gauw bij wat soms een haven wordt genoemd, maar wat mogelijk slechts een aanleg- en draaiplaats is geweest. Op die plaats is na de Tweede Wereldoorlog “De Brug” gebouwd. Even verder kruiste men de Groenendalsteeg, waar een sleepbarte, later een bruggetje, voor wat oponthoud zorgde. Dat was ook het geval op de kruising met de IJsbrandijsteeg. Daarna ging het verder achter de rooms-katholieke kerk langs. Dat gedeelte werd destijds het “IJsbaanslootje” genoemd; van daaruit moest de oude Jouster ijsbaan – ongeveer daar waar later het Theresiahuis werd gebouwd – onder water worden gezet. Na een afbuiging in noordelijke richting kon men onder de Midstraat door varen. Op dat punt verliet men de watertjes waar de elite van Oud Hof nogal wat invloed had. Na dit tochtje kwam men uit in de vaart naast de Veltmansteeg (later Roggemolenstraat) en passeerde aan de linkerkant een boerderij, waarin later een restaurant zou worden gevestigd. Nadat men de huizen aan de Veltmansteeg was gepasseerd, kon men linksaf onder een houten brug door varen in de richting van de Kakelsteeg (later Sinnebuorren). Aan de Midstraat-kant van de vaart naast de Kakelsteeg was het “opslag”, waar onder meer het hooi werd aangevoerd voor de boerderij van Joh. en Wietske Tadema-Rijpkema, de laatste boerderij die met het voorhuis aan de zuidkant van de Midstraat stond. Alle watertjes aan de zuidkant van Joure waren toen al buiten gebruik; de bewoners aan die kant van de Midstraat hadden los- en laadrechten gekregen in de noordelijke opvaarten.

Vrij vertaald betekent "Buorkje yn de Buorren" boerderijen aan de Midstraat. Na de opvaarten is het passend om aandacht te besteden aan de boeren, die immers de waterwegen naar hun boerderijen hebben gegraven of laten graven. Hoewel het exacte tijdstip hiervan onbekend is, is het aannemelijk dat er al eeuwenlang boerenactiviteiten plaatsvonden in het Jouster gebied, ook in de omgeving die later de Midstraat zou worden. In het begin was er waarschijnlijk weinig bijzonders aan. Maar naarmate handel en scheepvaart zich ontwikkelden en de bevolking van Joure groeide, kwamen de boeren letterlijk in de verdrukking. Steeds vaker kochten handelaren delen van boerenerven of voorhuizen, vooral als deze gunstig aan de Midstraat lagen, om zich daar te vestigen. Zo werden de boeren en hun boerderijen "achteruit geduwd". De twee boerderijen aan de Brouwersteeg stonden oorspronkelijk ook aan de Midstraat. Tot na 1970 was dit duidelijk zichtbaar. De laatste boer daar was Durk van der Zee. Hij had geen land bij huis en moest alles per roeiboot of praam aan- en afvoeren. Een moeizame en arbeidsintensieve manier van boeren, zoals veel meer ingesloten boeren hun bedrijf moesten uitoefenen. Ook in de Kruissteeg, in het achterste gedeelte, werden koeien gehouden. Van veel panden aan de noordkant van de Midstraat is door mondelinge overlevering bekend dat er vee werd gehouden. Eén daarvan was de boerderij aan de Krim, die destijds ook is teruggezet. Veel boerenbedrijven zijn in de loop der tijd verdwenen, maar soms blijkt uit oude documenten dat ze er wel degelijk waren. Zo vermeldt een oude koopakte dat voor elke koe die de steeg naast de gortpellerij van Joh.Th. Schaap passeerde (later Torenstraat 51), een kwartje aan de naastliggende eigenaar moest worden betaald. Een teruggezette boerderij was ook die van de familie De Jong achter het pand aan de Midstraat 88. Een bijzonderheid is dat de zolder boven de stal van 1835 tot 1837 dienst deed als parochiekerk, omdat de oude katholieke kerk bouwvallig was en vervangen moest worden. Veel oudere Jousters herinneren zich boer Hendrik Gouma, die jarenlang met zijn paardje Hannie door de Midstraat reed. Het ging stapvoets, want het dier was bijna 40 jaar oud toen het stierf. Hendrik Gouma was zo gehecht aan zijn paard dat hij in de Jouster Courant een advertentie plaatste: "Heden overleed ons trouw paard Hannie, bijna 40 jaar oud." Zijn bedrijf lag aan de opvaart naast de Lijnbaanstraat. De herinnering aan de boerderij van de familie Holtrop, die pas in de jaren zeventig werd afgebroken, is nog lang niet vervaagd. Ook dat bedrijf was erg arbeidsintensief; alles moest van grote afstand worden aan- en afgevoerd. Als volle hooiwagens vanuit de Midstraat via de smalle steeg naar de schuur moesten worden geduwd, mochten de bewoners van de woningen achter in de steeg door het huis van de familie Holtrop lopen om thuis te komen. Aan de Midstraat stond het winkeltje, waar men melk "vers van de koe" kon kopen. Gedurende meer dan zestig jaar verkocht Ruurdje Holtrop daar bovendien onder meer peulvruchten, die in grote witte zakken in de winkel stonden opgeslagen. Achter in de Kakelsteeg stond tot 1881 de boerderij van de weduwe W.J. Wielinga. Deze boerderij ging vrijwel geheel verloren bij de grote brand die in de nacht van 14 op 15 oktober 1881 het centrum van Joure trof. Ook in het pand waar de kruidenierswinkel van de familie Van der Meulen gevestigd was, heeft vee gestaan. Even verder in oostelijke richting wordt door de "Haskerfiifgea-pleats", waarin restaurant "De Grietman" is gevestigd, een mooi opgeknapte herinnering aan het boerenleven bewaard. De ingang van deze boerderij lag aan de Midstraat. In de Houtmolensteeg stond de boerderij van de familie Hooghiemstra, later afgebroken om plaats te maken voor een parkeerterrein. Tot zover de boerderijen aan de noordkant van de Midstraat. Aan de zuidkant van Joure zijn vrijwel alle boerderijen verdwenen. Een paar die overbleven, schuilen achter een nieuwe autoweg en zijn slechts langs omwegen bereikbaar. De boerderijen van Baayma en Landman moesten wijken voor de aanleg van de Prins Willem Alexanderstraat en omgeving. Alle andere bedrijven aan het voormalige Binnenpad gingen dezelfde weg.

Oud Joure, de historische kern van het huidige Joure, was eeuwenlang onlosmakelijk verbonden met het omliggende agrarische landschap. Hoewel het dorp zich gaandeweg ontwikkelde tot een regionaal centrum van handel en ambacht, lagen de wortels stevig verankerd in de landbouw. Deze agrarische achtergrond was niet alleen voelbaar, maar ook zichtbaar in het straatbeeld van de vlecke. Boerderijen stonden niet alleen in het buitengebied, maar ook midden in het dorp. Aan de Midstraat – tegenwoordig bekend als winkelstraat – stonden vroeger boerenbedrijven met koeienstallen, hooizolders en mestvaalten. Sommige panden hadden een voorhuis waar de familie woonde, terwijl het achterhuis dienstdeed als stal of opslag. Tussen de huizen lagen smalle stegen die toegang gaven tot de erven, waar het boerenwerk plaatsvond. Opvaarten – smalle watergangen – zorgden voor aan- en afvoer van goederen zoals hooi, mest en vee, vaak per praam. Deze verwevenheid van dorpsleven en boerenbedrijf was typerend voor Joure. Terwijl aan de voorkant van het huis melk, eieren of peulvruchten werden verkocht aan dorpsgenoten, werd aan de achterkant het boerenwerk voortgezet. De geur van koeien en het geluid van klompen op de keien waren alledaags in de vlecke. Zelfs religieuze gebouwen vonden tijdelijk onderdak op boerenzolders, zoals bij de familie De Jong, waar een parochiekerk werd ingericht boven de stal. De groei van Joure en de opkomst van handel, nijverheid en verkeer leidden er uiteindelijk toe dat veel van deze boerenbedrijven verdwenen of naar buiten het dorp werden verplaatst. Toch zijn er nog sporen van deze agrarische geschiedenis zichtbaar: oude stegen, teruggezette gevels, en verhalen die voortleven in de herinneringen van oudere Jousters. Oud Joure is daarmee niet alleen een plek van historie, maar ook een tastbare herinnering aan een tijd waarin het boerenleven en het dorpsleven hand in hand gingen – midden in de vlecke.

Zijlstra’s Meubelfabriek in Joure werd opgericht op 26 januari 1921 door de broers Folkert en Wiero Zijlstra. Het bedrijf begon met de bouw van een grote fabriekshal aan de Slachtedyk in Joure, strategisch gelegen aan de Jouster Sylroede, zodat hout gemakkelijk per schip kon worden aangevoerd. In 1928 werd de fabriek echter volledig verwoest door een grote brand die ontstond in de naastgelegen olieslagerij van E.A. de Boer. Ondanks deze tegenslag werd de fabriek snel herbouwd en kon de productie worden voortgezet. Zijlstra’s Meubelfabriek maakte aanvankelijk vooral lichtere meubels zoals bedden, stoelen, tafels en kasten. Het gebruik van hoogwaardige fineerlagen — vaak mahonie of notenhout — was kenmerkend voor hun werkwijze en voorkwam kromtrekken van het hout. De onderneming groeide in de loop van de jaren uit tot een belangrijke speler binnen de Friese meubelindustrie. Rond 1950 beleefde het bedrijf zijn bloeiperiode, met circa 115 werknemers in dienst. Een belangrijk hoofdstuk in de geschiedenis van Zijlstra is de samenwerking met ontwerper A.A. Patijn. Voor de fabriek creëerde hij de bekende “Poly-Z” meubellijn, die tegenwoordig geldt als een voorbeeld van tijdloos Nederlands design. Het strakke en moderne ontwerp sloot aan bij de veranderende woonstijl van de jaren vijftig en zestig, en zorgde voor extra bekendheid buiten de regio. Vanaf de jaren zeventig nam de bedrijvigheid af: het aantal werknemers daalde tot ongeveer dertig in 1973. In 1974 werd het bedrijf uiteindelijk overgenomen door Douwe Egberts, wat het einde betekende van Zijlstra’s Meubelfabriek als zelfstandige onderneming. Tegenwoordig hebben de meubels van Zijlstra, vooral de ontwerpen van Patijn, een geliefde status binnen de vintage- en designwereld. De fabriek leeft verder in de vorm van deze gewaardeerde meubels en in de regionale geschiedenis van Joure als voorbeeld van vakmanschap, innovatie en industriële ontwikkeling in de twintigste eeuw.

Volgens de overlevering bracht grietman Philip Vegelin van Claerbergen (1685–1738) de aardappel naar Friesland na een reis naar Engeland, waar hij enkele knollen zou hebben ontvangen van prinses Anna, de echtgenote van Willem IV. Hoewel het verhaal als historisch curiosum wordt doorgegeven, lijkt er een illustere brief te bestaan waarin deze gebeurtenis beschreven staat. De afzender, ontvanger en datum van de brief zijn onbekend, maar de inhoud werpt een fascinerend licht op de mogelijke oorsprong van de aardappel in Friesland en de manier waarop het gewas de weg naar o.a. Het Bildt heeft gevonden, een van de plekken waar de aardappelteelt op grote schaal is opgepakt. Het schijnt dat in de mysterieuze brief het volgende staat te lezen: "De heer Vegelin van Claerbergen, grietman van Haskerland, heeft de aardappel in 1736 of 1737 naar Joure gebracht en op zijn landgoed geplant. Hij deelde de knollen met de heer Van Haaren, grietman van Het Bildt, die op zijn beurt de botanicus David Meese inschakelde. Meese teelde het gewas in St. Annaparochie en deelde de oogst met Herman Knoop, een gerenommeerde kruid- en fruitkundige en hortulanus in de tuin van prinses Maria Louisa, weduwe van Johan Willem Friso. Knoop bevorderde de verdere verspreiding van de aardappel." Volgens dezelfde bron werden in december 1742 voor het eerst aardappelen geserveerd aan het hof, tijdens een diner van prinses Maria Louisa met prins Willem IV en zijn vrouw. Pas in 1761 werd nabij St. Annaparochie voor het eerst een volledig stuk land met aardappelen beplant. De lokale bevolking keek toen nog met verbazing naar het onbekende gewas dat nu massaal op de akkers verscheen. Op een plattegrondje is aangegeven waar de eerste aardappel in Joure zou zijn gepoot: in het park van Herema State, tegenwoordig een plantsoen aan het einde van de Kattensingel (zie foto). Oproep: Wie kent deze mysterieuze brief of weet waar een origineel of afschrift ervan zich bevindt? Dit stukje verborgen geschiedenis verdient het om nader onderzocht te worden! Als u er toevallig een digitale versie van heeft dan kunt u deze hieronder uploaden.

De Jouster Merke, van oudsher dé volksmarkt van Joure, vindt zijn oorsprong in de vroege 17e eeuw. Al sinds de jaren 1600 stroomden boeren, handelaren en dorpsbewoners uit de wijde omgeving toe naar de brink van Joure. Daar werd volop gehandeld in vee — koeien, paarden en schapen — en werden marktkramen gevuld met textiel, gereedschap, keukengerei en andere onmisbare waren. Voor veel mensen was dit het moment om hun wintervoorraad aan te vullen of nieuwe spullen aan te schaffen. Maar de Merke was meer dan handel alleen. Het was een sociaal hoogtepunt in het jaar. Familieleden en bekenden ontmoetten elkaar na lange tijd, er werden huwelijken voorbereid en sterke verhalen verteld. De straten kwamen tot leven met muziek, straattheater, kermisvermaak en bomvolle herbergen. De markt was dé plek om zaken te doen én te genieten van de gezelligheid. Verdwenen markten Joure kende vroeger meerdere markten door het jaar heen, elk met hun eigen karakter en functie. Naast de bekende najaarsmarkt — de Jouster Merke zoals we die nu kennen — waren er onder andere een voorjaarsmarkt, een Pinkstermarkt en een Sint-Luciamarkt in december. De Pinkstermarkt trok veel rondreizende handelaren en bezoekers, terwijl de Sint-Luciamarkt vooral draaide om het inslaan van goederen voor de wintermaanden en de feestdagen. Daarnaast waren er ook kleinere, meer gespecialiseerde markten, zoals de Seweistermerk en de Grienedykstermark. De Seweistermerk, gehouden op de zevende woensdag na Pasen, had vooral een functie als dienstbodenmarkt. Jonge mannen en vrouwen kwamen daar bijeen om werk te zoeken bij boeren in de regio. De Grienedykstermark, die plaatsvond in de buurt van de Griene Dyk (Groene Dijk), was sterk gericht op agrarische handel. Deze verdwenen markten laten zien hoe nauw het marktleven verbonden was met het ritme van het platteland, de landbouw en de seizoenen. Met de komst van winkels, supermarkten en veranderende leefgewoonten verdwenen deze kleinere markten geleidelijk. Alleen de Jouster Merke bleef overeind als levendig monument van de oude marktcultuur. Van handel naar feest In de 19e en 20e eeuw veranderde het karakter van de Jouster Merke sterk. De oorspronkelijke vee- en warenhandel nam af door de opkomst van winkels, banken en moderne transportmiddelen. Toch bleef de markt een belangrijk sociaal en cultureel evenement. De handel maakte plaats voor een commerciële markt met een kermis, muziek, vermaak en drukbezochte horeca. Een relatief jonge, maar inmiddels niet meer weg te denken traditie is de Merke-woansdei, de woensdagavond voorafgaand aan de markt. Wat begon als een informele samenkomst van dorpsgenoten is uitgegroeid tot een groots feest dat jaarlijks duizenden mensen trekt. De cafés zitten vol, podia verrijzen op pleinen, en tot diep in de nacht wordt er gefeest. De Jouster Merke vandaag Tegenwoordig is de Jouster Merke een feest voor jong en oud, waarin traditie en vernieuwing hand in hand gaan. De brink vult zich met marktkramen en kermisattracties, de geur van poffertjes en suikerspinnen hangt in de lucht, en overal hoor je muziek, gelach en geroezemoes. Het hele dorp ademt Merkesfeer. Wat ooit begon als een functionele jaarmarkt voor boeren en burgers, is nu uitgegroeid tot een bruisend volksfeest met diepe historische wortels. Toch is de essentie al die tijd hetzelfde gebleven: mensen samenbrengen, verbinding vieren en herinneringen maken. De Jouster Merke is daarmee niet alleen een traditie die in stand wordt gehouden, maar één die nog altijd volop beleefd wordt.

In de 17e eeuw vestigde de invloedrijke familie Van Baerdt zich in Joure en liet het statige Oud Hof bouwen. Deze buitenplaats bevond zich op een strategische locatie aan de zuidkant van het dorp, met directe toegang tot het water via de Jentjesvaart en de Jonkersvaart. Deze waterwegen verbonden het landgoed met het open vaarwater, waardoor de familie goederen kon vervoeren zonder afhankelijk te zijn van andere routes of tolposten. Het Oud Hof was omgeven door zorgvuldig aangelegde tuinen, vijvers en grachten, die niet alleen dienden als sierlijke elementen, maar ook als praktische waterwegen. De hoofdingang van het landgoed bevond zich vermoedelijk ter hoogte van de huidige Heidensingel, waar vroeger een bruggetje lag dat toegang gaf tot het terrein. Na verloop van tijd verloor het Oud Hof zijn oorspronkelijke functie en werd het uiteindelijk afgebroken. Op het terrein zijn later woningen en instellingen gebouwd, waaronder het Theresiahuis. Toch herinneren straatnamen zoals de Hobbe van Baerdtstraat en de aanwezigheid van oude waterlopen aan de rijke geschiedenis van het landgoed. Reconstructie van de omgeving van het Oud Hof Op basis van historische kaarten en overleveringen kunnen we de omgeving van het Oud Hof als volgt reconstrueren: Locatie: Het Oud Hof bevond zich aan de zuidzijde van Joure, nabij de huidige Heidensingel en Hobbe van Baerdtstraat. Waterwegen: De Jentjesvaart en Jonkersvaart liepen langs het landgoed en verbonden het met het Kromme Var en andere open wateren. Toegang: De hoofdingang lag vermoedelijk bij de Heidensingel, waar een bruggetje toegang gaf tot het terrein. Omgeving: Het landgoed was omgeven door tuinen, vijvers en grachten, die zowel decoratief als functioneel waren. Hoewel het Oud Hof zelf niet meer bestaat, blijft de invloed ervan zichtbaar in het huidige Joure. Straatnamen, waterlopen en de structuur van de wijk herinneren aan het eens zo prominente landgoed van de familie Van Baerdt.