Welkom in Oud Joure

Oud Joure vormt het levendige hart van de Vlecke Joure – een term die aangeeft dat Joure historisch gezien geen dorp, maar een bijzondere nederzetting is, groter dan een dorp en kleiner dan een stad. Een plek doordrenkt van historie, herinneringen en het karakter van vroeger... {Lees meer over Oud Joure}.

Via deze website ontdekt u alles over Oud Joure. Hoe zag de Vlecke er vroeger uit? Waar lagen de steegjes en opvaarten? Waar stonden de fabrieken en boerderijen? Wie waren de markante bewoners en wat maakte hen bijzonder? Welke onvergetelijke gebeurtenissen vonden hier plaats? U vindt het binnenkort allemaal op deze website.

Binnenpaden en Buitenbeentjes

Soms moeten we dankbaar zijn voor de mensen die in het verleden de tegenwoordigheid van geest hadden om het belang van geschiedenis vast te leggen. Mensen die inzagen dat verhalen, herinneringen en kleine details anders misschien voor altijd verloren zouden gaan. Dankzij hun inzet kunnen wij vandaag de dag nog steeds terugkijken, begrijpen en waarderen waar we vandaan komen en waar we ons bevinden.

Een van die mensen was Marten Buis. In 1991 schreef hij het boek Binnenpaden en Buitenbeentjes, waarin hij met zorg en toewijding verhalen verzamelde over Oud Joure. Zijn werk is meer dan een opsomming van feiten; het is een levendige weerspiegeling van een gemeenschap, van mensenlevens en van het karakter van een bijzondere plek. Dankzij zijn inzet is er een waardevolle schat aan herinneringen en illustraties bewaard gebleven, die ons verbinden met het verleden en het verhaal van Joure levend houdt voor de generaties na ons. Het werk van Marten Buis vormt de basis voor deze website.

Een Jouster feuilleton

De beheerders van deze website willen iedere werkdag minimaal één nieuw verhaal publiceren (op deze website heet dit een 'venster'). De aftrap is voor het venster van Westermeer. Nieuwe verhalen worden telkens als uitgelicht verhaal op de homepage gepubliceerd. Er liggen honderden verhalen te wachten. Kortom, het loont de moeite om morgen gewoon weer een kijkje te nemen op deze website.

Oproep

Deze website wordt volledig gebouwd en beheerd door vrijwilligers. Jouster bedrijf DeeEnAa, Online City- en Regiomarketing in de Boterstraat sponsort de website. De site is gebouwd met ErfgoedCMS, een 'content management systeem' speciaal voor erfgoedcollecties zoals stads- en dorpsarchieven en collecties van oudheidkamers en streekmusea. Wil je als vrijwilliger meewerken aan deze website of heb je materiaal dat er niet op mag ontbreken? Neem dan contact op via het contactformulier of direct met Max Buis (Boterstraat 30, 06-20187087) of Bauke Folkertsma van DeeEnAa (Boterstraat 9, bauke@deeenaa.nl).



Uitgelichte vensters:

In 1971 werd de voormalige boerderij van de familie Bergsma, ten noordoosten van de E.A. Borgerstraat, door de dienst Gemeentewerken in brand gestoken om zo snel en grondig mogelijk ruimte vrij te maken voor de uitvoering van het zoveelste uitbreidingsplan. Daarmee gingen de laatste restanten van de ongeveer duizend jaar eerder gestichte en in grote lijnen ongewijzigde dorpsindeling van Westermeer in vlammen op. Het leek daarom zinvol om iets te bewaren over het ontstaan van het oude moederdorp, dat in 1954 één werd met Joure. Mensen uit de steentijd moeten bijna altijd het Jouster gebied zijn voorbijgelopen om zich in Gaasterland te vestigen. Een enkeling moet bij de Rozebos niet linksaf zijn gegaan, maar rechtdoor zijn gelopen, de Jouster zandkop overgestoken en in de buurt van Snikzwaag en Goingarijp terecht zijn gekomen. Er was dus al vroeg een spoor die kant op, en dat zal later, toen ongeveer 300 jaar vóór Christus de klei bewoonbaar werd, een wat drukkere route zijn geworden, waarlangs men het vlugst naar het zich ontwikkelende Westergo kon komen. Zo kreeg de Grote Friese Weg van Coevorden naar Stavoren een aftakking bij de Rozebos. Via de Hoge Zomerdijk en de "hiuwera" (voorloper van de Tolhuisbrug) had men zo een snelle verbinding tussen Overijssel, Drenthe en oostelijk Friesland naar de westelijke Friese gebieden. Zo ongeveer staat het beschreven in het Aardrijkskundig Woordenboek van A.J. van der Aa (1839). Heel lang was er dus geen vaste bewoning. Dat veranderde pas in de Karolingische tijd. Vanuit De Deelen kwam wat bewoning op gang, iets ten noorden van de later aangelegde Haskerveldweg, en deze bewoning moet daar enkele eeuwen zijn gebleven. Er werden huizen gebouwd en er moet zelfs een kerkhof zijn aangelegd. Op oude kaarten staat althans vaak vermeld: "oud, vervallen kerkhof van Westermeer." De straatnaam Pealskar herinnert nog altijd aan dat kerkhof. In zijn boek Fan lytse hazze ta greate Jouwer (1966) vraagt T. Bijlsma zich af of daar mogelijk zelfs een kapel kan hebben gestaan. Ter plaatse zou namelijk veel steen in de grond zijn aangetroffen. Folkert Wiersma, die het betreffende stuk land in de periode 1940-1945 op last van de bezetters moest ploegen, heeft echter altijd verzekerd dat er bij die gelegenheid “gjin stjintsje of bonkje” is gevonden. Wel groeide de oorlogsrogge er prima! In 1987 is, vóór de aanleg van onder meer de nieuwe straat Stjoerboard, onderzoek verricht naar de plaats van het "oud, vervallen kerkhof van Westermeer.” De grond werd drie keer geschaafd, waarna een duidelijk, donker patroon in de witte zandvlakte zichtbaar werd: de indrukken van een aantal vierkante palen, die de omtrek aangaven van een waarschijnlijk houten gebouw (kerkje), dat ongeveer 9 meter breed en 16 meter lang moet zijn geweest, met aan één van de zijkanten twee palen iets naar buiten. Dat zou kunnen wijzen op de aanwezigheid van een soort portaal. Ook werden de grondpatronen van ongeveer vijftien graven aangetroffen. Sporen van beenderen werden echter niet gevonden. Bij de Oudheidkundige Dienst in Groningen stond men kritisch tegenover deze lezing; men dacht daar aan een plaats iets meer noordoostelijk, bij de Koarte Ekers. In augustus 1991 is ook daar onderzoek verricht. Dat leverde echter niets op, zodat mag worden aangenomen dat het vroegere kerkhof van Westermeer zich bevond in de buurt van het bruggetje aan de Stjoerboard. De bejaardenwoningen 60 tot en met 66 zijn dan gebouwd op de plaats waar eeuwen geleden een houten kerkje moet hebben gestaan. Op het aangrenzende terrein hebben, eveneens in augustus 1991, twee amateur-archeologen nog 24 graven en restanten van een waterput gevonden. Volgens hen gaat het om zogenaamde "crematiegraven" van ongeveer 50 cm diepte. In de grond bij boerderij Keimpema zijn bovendien enkele prehistorische krabbers gevonden. Maar dat terzijde. Tenslotte verlieten de bewoners het gebied ten noordoosten van de Haskerveldweg. Waar zij zich daarna hebben gevestigd, is niet duidelijk. Gemakkelijk zullen zij het niet hebben gehad, omdat vrije vestiging door de toenemende invloed en macht van de adel steeds moeilijker werd. Hoe het ook zij, in Oudehaske moet de vaste bewoning van deze streken zijn begonnen. Na Oudehaske kwam Haskerhorne – (uit)hoek van de Haske – aan de beurt. In het gebied van de "Horne" kwam veel (wilde) bebossing voor; dat verklaart dan ook de namen Wildehorne en Wildehornstersingel. Voorts waren in dat gebied twee meertjes te vinden. Het grootste werd het Hornstermeer genoemd, het kleinste droeg oorspronkelijk de naam Westermeer. Later werd steevast gesproken over de “grutte en de lytse Hoarnster mar.” Veel oudere Jousters bewaren dierbare herinneringen aan de beide meertjes, die in 1925 werden drooggelegd. Maar dat is een verhaal apart!

De Jouster Merke, van oudsher dé volksmarkt van Joure, vindt zijn oorsprong in de vroege 17e eeuw. Al sinds de jaren 1600 stroomden boeren, handelaren en dorpsbewoners uit de wijde omgeving toe naar de brink van Joure. Daar werd volop gehandeld in vee — koeien, paarden en schapen — en werden marktkramen gevuld met textiel, gereedschap, keukengerei en andere onmisbare waren. Voor veel mensen was dit het moment om hun wintervoorraad aan te vullen of nieuwe spullen aan te schaffen. Maar de Merke was meer dan handel alleen. Het was een sociaal hoogtepunt in het jaar. Familieleden en bekenden ontmoetten elkaar na lange tijd, er werden huwelijken voorbereid en sterke verhalen verteld. De straten kwamen tot leven met muziek, straattheater, kermisvermaak en bomvolle herbergen. De markt was dé plek om zaken te doen én te genieten van de gezelligheid. Verdwenen markten Joure kende vroeger meerdere markten door het jaar heen, elk met hun eigen karakter en functie. Naast de bekende najaarsmarkt — de Jouster Merke zoals we die nu kennen — waren er onder andere een voorjaarsmarkt, een Pinkstermarkt en een Sint-Luciamarkt in december. De Pinkstermarkt trok veel rondreizende handelaren en bezoekers, terwijl de Sint-Luciamarkt vooral draaide om het inslaan van goederen voor de wintermaanden en de feestdagen. Daarnaast waren er ook kleinere, meer gespecialiseerde markten, zoals de Seweistermerk en de Grienedykstermark. De Seweistermerk, gehouden op de zevende woensdag na Pasen, had vooral een functie als dienstbodenmarkt. Jonge mannen en vrouwen kwamen daar bijeen om werk te zoeken bij boeren in de regio. De Grienedykstermark, die plaatsvond in de buurt van de Griene Dyk (Groene Dijk), was sterk gericht op agrarische handel. Deze verdwenen markten laten zien hoe nauw het marktleven verbonden was met het ritme van het platteland, de landbouw en de seizoenen. Met de komst van winkels, supermarkten en veranderende leefgewoonten verdwenen deze kleinere markten geleidelijk. Alleen de Jouster Merke bleef overeind als levendig monument van de oude marktcultuur. Van handel naar feest In de 19e en 20e eeuw veranderde het karakter van de Jouster Merke sterk. De oorspronkelijke vee- en warenhandel nam af door de opkomst van winkels, banken en moderne transportmiddelen. Toch bleef de markt een belangrijk sociaal en cultureel evenement. De handel maakte plaats voor een commerciële markt met een kermis, muziek, vermaak en drukbezochte horeca. Een relatief jonge, maar inmiddels niet meer weg te denken traditie is de Merke-woansdei, de woensdagavond voorafgaand aan de markt. Wat begon als een informele samenkomst van dorpsgenoten is uitgegroeid tot een groots feest dat jaarlijks duizenden mensen trekt. De cafés zitten vol, podia verrijzen op pleinen, en tot diep in de nacht wordt er gefeest. De Jouster Merke vandaag Tegenwoordig is de Jouster Merke een feest voor jong en oud, waarin traditie en vernieuwing hand in hand gaan. De brink vult zich met marktkramen en kermisattracties, de geur van poffertjes en suikerspinnen hangt in de lucht, en overal hoor je muziek, gelach en geroezemoes. Het hele dorp ademt Merkesfeer. Wat ooit begon als een functionele jaarmarkt voor boeren en burgers, is nu uitgegroeid tot een bruisend volksfeest met diepe historische wortels. Toch is de essentie al die tijd hetzelfde gebleven: mensen samenbrengen, verbinding vieren en herinneringen maken. De Jouster Merke is daarmee niet alleen een traditie die in stand wordt gehouden, maar één die nog altijd volop beleefd wordt.

Net als de kastmakerijen vormden ook de geel- of kopergieterijen een belangrijke schakel in de toeleveringsketen van de klokmakerijen. Voor elk nieuw uurwerk moesten maar liefst 36 koperen onderdelen gegoten worden. In de hoogtijdagen van de Friese klokken was er dan ook volop werk voor deze gieterijen. In Joure vestigden zich twee belangrijke kopergieterijen. De oudste was van de firma Keverling, opgericht in 1854, en de andere van Pieter Jacobs de With, die in 1878 zijn bedrijf begon aan de Midstraat. De With had ooit twaalf knechten in dienst. Na zijn overlijden zetten twee van zijn zoons het werk voort, tot in de jaren vijftig. Daarna ging de onderneming over in andere handen. Bekender was echter de kopergieterij van Keverling & Co., gevestigd aan de Geelgietersstraat. Uit oude familiepapieren blijkt dat op 15 oktober 1689 Jacobus Keverling uit Joure in Amsterdam met succes zijn meesterproef als kopergieter aflegde, waarvoor hij zes caroliguldens betaalde. Zijn nazaten zouden zich vervolgens bijna drie eeuwen lang toeleggen op het bewerken van koper. Op een van de oude fabrieksgebouwen prijken de jaartallen 1854 en 1911. Het eerste jaartal verwijst naar Brant Petrus Keverling (1784–1854), die schoenmaker en leerlooier was. Zijn leerlooierij bevond zich precies op de plek waar in 1854 de kopergieterij werd opgericht. Na zijn dood kwam zijn minderjarige zoon, Petrus Sijbrandus Keverling, onder de hoede van zijn oom Albert Sijbrandus Keverling, die zelf een koperslagerij aan de Midstraat dreef. Petrus bleek een ondernemende jongeman te zijn: hij startte op de plek van de oude leerlooierij een nieuwe kopergieterij, ontwierp zelf de modellen van de voorwerpen die hij goot, en reisde met een tilbury en per trekschuit stad en land af om klanten te werven en te bedienen. In 1911 liet hij een nieuwe fabriek bouwen naast de oude. Tegen die tijd waren de Friese klokmakers al lang over hun hoogtepunt heen, waardoor de gieterij zich begon te richten op andere markten. Ze produceerden voortaan onderdelen voor de zuivelindustrie, zadelmakers, rijtuigbouwers en scheepsbouwers. Na Petrus Sijbrandus’ overlijden in 1920 werd het bedrijf voortgezet door zijn zoon Krijn Petrus Keverling, samen met diens zonen Petrus Sijbrandus, Heero Pieke en Gerard Krijn. In 1954 vierde de gieterij haar honderdjarig bestaan, met zo’n dertig werknemers in dienst. Toch begon het bedrijf kort daarna, door uiteenlopende omstandigheden, langzaam te vervallen. In 1980 moest het uiteindelijk definitief de deuren sluiten. De fabrieksgebouwen kregen later een nieuwe bestemming als onderdeel van het museumcomplex van Joure. Als eerbetoon verscheen de in 1911 gebouwde fabriek zelfs op een Zomerpostzegel uit 1987.

De naam Torenstraat, ook wel "Toerstege" genoemd, spreekt eigenlijk voor zich: deze verwijst naar de Jouster Toren uit 1628. Naast deze naam waren er ook andere benamingen in gebruik, met name voor de twee stegen die vanuit de Midstraat toegang boden tot de Torenstraat. Tussen deze stegen stond hotel "Het Wapen van Haskerland", later bekend als Hotel Van der Feer. De steeg tussen de toren en het hotel heette de Wijde Steeg of Kerksteeg. De ingang aan de andere kant werd aangeduid als de Anne Pieckessteeg, maar stond ook bekend als de Smalle of Nauwe Kerksteeg. Het hotel werd in 1923 afgebroken. Al eerder waren er in de Torenstraat veranderingen. In 1865 werd een klein deel van de Torenstraatvaart gedempt (zie ook het hoofdstuk over de Boterwaag). In maart 1902 vierden bewoners uitbundig het besluit van de gemeente om ook het laatste en grootste deel van de vaart te dempen. Dit hing samen met het verval en de sluiting van de Boterwaag in 1898. De bewoners waren blij dat ze verlost werden van stank en rattenoverlast. In 1911 volgde de sloop van het waaggebouw, waarna er een nieuwe politiewoning werd gebouwd, met daarachter ruimte voor de brandspuit en een politiebureau. De Torenstraat had hiermee volgens velen een flinke opknapbeurt gekregen. Door de afbraak van het hotel in 1923 ontstond de mogelijkheid om het verkeer via de Torenstraat en het Zand te leiden, al duurde het nog zestien jaar voordat deze wens werkelijkheid werd. Ondanks het wegvallen van de wekelijkse marktdrukte wisten veel winkels in de Torenstraat nog jarenlang te overleven. In de periode tussen 1920 en 1950 vonden we er nog drie slagerijen, enkele kruideniers, twee meubelzaken (waarvan één met voornamelijk tweedehands meubelen, waaronder prachtige antieke stukken), twee schoenenzaken, een drogisterij, een drankhandel, een boekwinkel, een brandstofhandel, een viswinkel, een kapper, twee meubelfabrieken, een galanteriezaak, een oliebollenbakker, een sigarenwinkel, een kleermaker (met staalmonsters voor het raam), een klompenwinkel en maar liefst vier groentewinkels. Naast winkels waren er in de Torenstraat ook diverse openbare instellingen gevestigd, zoals het Armhuis, het Weeshuis, de Waag en de Spijskokerij (in de volksmond de "Sopkôkerij"). Ook kende de straat de openbare Armhuispomp, die diende als ontmoetingsplaats waar bewoners niet alleen water haalden, maar ook de laatste nieuwtjes uitwisselden. In juni 1883 liep dit uit de hand toen iemand petroleum in de pomp had gegooid. Later diende de pomp als speeltoestel voor de jeugd, totdat deze in 1949 door de gemeente werd verwijderd met het plan hem elders in Joure te herplaatsen — helaas is de pomp sindsdien spoorloos verdwenen. Verder kende de Torenstraat het "Griene Steechje", met tien diaconiekamertjes voor arme ouderen. In het eerste kamertje woonde Wopkje, de "mûtsewasker". Over de herkomst van de naam "Griene Steechje" deden verschillende verhalen de ronde: sommigen dachten aan Wopkjes groene mutsen die ze voor het raam tentoonstelde, anderen verwezen naar de mini-bleekveldjes of naar de typische groene kleur van de straat. Wopkje hing altijd mutsen op een touw voor het raam, die begonnen te dansen als kinderen tegen de kozijnen drukten — zeer tegen haar zin. In het tweede kamertje woonde Sjouk Sjoechje, die samen met haar kleinzoontje Gerard Heintjes op slechts enkele vierkante meters leefde. Van de vier gulden die zij per week ontving, werd door het Armbestuur twee gulden ingehouden, wat destijds leidde tot vragen in de gemeenteraad — zonder resultaat. De schilderachtige huisjes, daterend uit de 17e eeuw, stonden haaks op de straat en besloegen samen ongeveer dertig meter. Ieder kamertje had een raam met kleine roedeverdelingen, typisch voor die tijd. In de jaren dertig werden de huisjes gesloopt. Waar de fraaie onder- en bovendeuren, betegelde schouwen, ijzeren haardplaten en bedsteedeurtjes zijn gebleven, is onbekend. Destijds zag men niet de waarde die deze historische elementen later zouden hebben. Ook verdwenen rond 1970 de laatste historische gevelwanden uit de Torenstraat, waarmee de "gedaante van een stad" en het "stadsgezicht van de Vlecke" definitief verloren gingen.

Een treffendere benaming dan "Giethoorn aan de Hurdspytsje" voor het gebied van de Overspitting tussen de E.A. Borgerstraat en de bocht van de Sewei, zoals oudere Jousters het kenden, is nauwelijks te bedenken. Een rij van ongeveer tien "heechhouten" (hoge houten bruggen) verleende dit gebied een romantisch karakter. Het verhaal over het ontstaan van de naam "Hurdspytsje" is enigszins romantisch, althans als we de overleveringen van mensen als D.Tj. de Vries, destijds redacteur-uitgever van de Jouster Courant, en de oud-Jouster Jelle Hesselius mogen geloven. De één schreef erover, de ander vertelde erover. Niemand kan echter garanderen dat deze overleveringen volledig op feiten berusten. Het verhaal begint vermoedelijk in de tijd dat Ulbe van Hoytema grietman van Haskerland was (1549-1558). Hij zou opdracht hebben gegeven om de in verval geraakte verbindingsvaarten in Westermeer opnieuw uit te graven, mede omdat rond 1550 vanuit Heerenveen de Heerensloot werd of zou worden gegraven. Een overweging kan zijn geweest dat men een deel van het vervoer naar het buitenwater via Joure wilde leiden. Bovendien was een verbinding met de nieuwe turfwinningsgebieden aantrekkelijk. Alles draaide tenslotte om het "aardgas" van toen: turf. De Overspitting werd gerealiseerd. De platte draaien en lastige sleepbarten werden vervangen door heechhouten, waar schepen met gestreken mast onderdoor konden varen. Grietman Van Hoytema zou zich intensief hebben ingezet voor de voortgang van het werk en de arbeiders zo hebben opgejaagd dat de naam "Hurdspytsje" ontstond. De vergelijking met Giethoorn ontstond veel later. Mogelijk zagen bereisde Jousters in Giethoorn overeenkomsten met hun eigen omgeving. Het kan ook zijn dat na de 18e eeuw de aanwezigheid van veel Gieterse turftrekkers in deze omgeving een rol speelde. Zeker is dat er in de Overspitting veel werd gepunterd door boeren en tuinders, die via deze vaarweg hun producten naar de Libra-boten van Kramer brachten. Deze boten verzorgden het verdere vervoer naar de veiling in Sneek. Tijdelijk hoefde men niet verder te varen dan tot de Jouster veiling, die in 1933 aan de Overspitting, tussen de E.A. Borgerstraat en de Oosterstraat, werd gevestigd. Deze veiling kende echter geen lang bestaan. De "grote vaart" in de Overspitting was in 1932 eigenlijk al verleden tijd. De laatste modderschipper kwam dat jaar met zijn schip vast te zitten, zo erg dat het achterstevoren moest worden teruggebouwd. Daarmee kwam een einde aan de droom van grietman Van Hoytema. De Overspitting is overigens nooit een echt goed vaarwater geweest. Aanvankelijk lagen er te veel "zetten" en "tillen" overheen, en later al die heechhouten in Westermeer. Een zeil kon niet worden gevoerd en er kon niet worden gejaagd, omdat er geen jaagpad was aangelegd. Philip Vegelin van Claerbergen, van 1707 tot 1738 grietman van Haskerland, had er dan ook geen moeite mee om in 1716 de Overspitting af te snijden door er dwars doorheen een polderdijk aan te leggen. Hij had weer een nieuwe polder laten maken. Hoewel de Overspitting als vaarwater dus niet veel voorstelde, bleef het karakter tot rond 1970 aardig bewaard. Daarna veranderde ook daar alles. Gelukkig is door de aanleg van vijverpartijen en de aanwezigheid van bruggetjes nog iets van het oude landschap in de nieuwe woonwijken van Joure terug te vinden.

Ooit kronkelden er tientallen smalle stegen door Oud Joure. Sommige waren nauwelijks breed genoeg voor een kruiwagen, andere dienden als drukke doorgangen naar werkplaatsen, molens of kleine arbeiderswoningen. Vandaag de dag zijn veel van die stegen verdwenen of verstopt geraakt achter nieuwbouw en schuttingen, maar wie goed kijkt, kan hier en daar nog een glimp opvangen van deze verborgen geschiedenis. De namen van die stegen vertelden je precies waar je was – of wie er de baas was. Zo werd een steeg vaak vernoemd naar een invloedrijke huizenbezitter die er woonde of meerdere woningen of kamers bezat. Andere stegen droegen de naam van een plek waar ze naartoe leidden: een molen of een markante werkplaats. Neem bijvoorbeeld de Veltmansteeg, genoemd naar Johannes Baukes Veltman, timmerman en huisjesmelker avant la lettre, die bijna de hele steeg bezat. Of de Houtmolensteeg, die zijn naam dankt aan de molen waar hout werd gezaagd – het ritme van het molenrad moet daar ooit hoorbaar zijn geweest tussen de muren. De Gerben Martenssteeg, genoemd naar een markante dorpsfiguur wiens naam nog steeds klinkt als je goed luistert. In deze stegen gebeurde het vlijtige en dorpse leven. Kinderen speelden er met zelfgemaakte tollen, buren kletsten over het weer en de laatste nieuwtjes, en er werd hard gewerkt – in viskarren, timmerwinkels, smederijen of vanuit huis. De stegen vormden een netwerk van verhalen, verbonden door plavuizen, klinkers en zandpaadjes, fluisterend van vroeger tijden. Vandaag zijn het slechts namen op oude kaarten of vage herinneringen van oudere inwoners. Maar voor wie de geschiedenis van Joure wil voelen, loont het de moeite om stil te staan bij die vergeten paden. Daar, tussen de stenen, liggen de wortels van het dorp – verstopt, maar nooit helemaal verdwenen. Alle stegen zullen op deze website herleven. Tijdens een dorpswandeling met een gids passeren ze trouwens ook de revue, dus van harte aanbevolen om deze eens te boeken bij de lokale VVV.

Joure is een dorp waar traditie en folklore nog volop leven. Niet achter glas in een museum, maar zichtbaar en voelbaar in het hart van het dorpsleven. Elk jaar opnieuw komt die rijke cultuur tot uiting in een reeks bijzondere evenementen, waarin geschiedenis, gemeenschap en feest samenkomen. De bekendste is natuurlijk de Jouster Merke, een levendige najaarsmarkt met eeuwenoude wortels, waar handel, kermis en ontmoeting samenkomen. Maar Joure kent meer tradities die het karakter van het dorp kleuren. Een daarvan is de Boerebrulloft, een folkloristisch huwelijksfeest waarbij deelnemers in traditionele Friese klederdracht en met authentieke rijtuigen een ouderwets boerenhuwelijk naspelen. Muziek, dans, rituelen en gezelligheid maken er een waar spektakel van, dat jaarlijks veel publiek trekt. Ook de harddraverij, traditioneel gehouden op de maandag na de Jouster Merke, is een vast onderdeel van het feestprogramma. In deze paardenrace strijden rijders in sulky’s (lichte wagentjes) om snelheid en eer op de Jouster straten. Het is een geliefde traditie die sport en volksvermaak met elkaar verbindt. Door het jaar heen zijn er bovendien verschillende braderieën, streekmarkten en kleinere jaarmarkten, waar lokale ondernemers, ambachtslieden en hobbyisten hun producten aanbieden. Denk aan de streekproductenmarkt op de Midstraat, de kerstfair of zomerse rommelmarkten in de dorpskern. Deze evenementen bieden niet alleen koopwaar, maar versterken ook het gemeenschapsgevoel en het contact tussen inwoners en bezoekers. Of het nu gaat om een boerenbruiloft, een paardenrace of een gezellige braderie: al deze evenementen laten zien hoe Joure haar tradities koestert en telkens opnieuw vormgeeft. Het zijn momenten van verbinding, van herkenning, en vooral van feest. Hier leeft het verleden voort in het nu — en daar is Joure trots op.

Voorwoord door Marten Buis (1914-1994) Op een koude middag in de winter van 1953 kwam de Leeuwarder kunstschilder Joh. Elsinga bij ons op bezoek. Hij had net wat schilderopdrachten in Joure afgerond en maakte – voor zijn eigen plezier – een schets van de besneeuwde Kakelsteeg. Deze schets zou later de basis vormen voor een mooie ets. Tijdens de koffie vertelde hij over een man die hem op straat had aangesproken. “Ik zet dit er nog maar even op,” zei hij in het Liwadders dialect, “want ook hier in de bouw verdwijnt de mooie oude sfeer.” De reactie van de man was nuchter: “Mooie oude sfeer, zegt u? U bedoelt de armoede, de rotzooi en de stank? Dat mag van mij zo snel mogelijk verdwijnen. Onze ouders en grootouders zaten er ook al in vast. Eeuwenlang geen verandering.” In de zomer van 1954 werd de bovenbouw van de Tolhuisbrug afgekeurd, afgezaagd en nooit meer hersteld. Het water van de Kolk kwam tot stilstand. Datzelfde jaar veranderde ook sociaal Nederland: de komst van “Drees” betekende dat ouderen niet langer arm hoefden te zijn. Een nieuwe tijd brak aan – en met die tijd kwamen veel veranderingen in ons dorp. Door al die ontwikkelingen ontstond het idee om herinneringen aan het oude Joure vast te leggen, in woord en beeld. Dat idee heeft nog even moeten rijpen, maar uiteindelijk ligt het resultaat nu voor u. Ik hoop dat Binnenpaden en Buitenbeentjes u fijne momenten zal bezorgen en herinneringen oproept aan een tijd die velen van ons nog helder voor de geest staat. In het eerste hoofdstuk – “Oude land- en waterwegen” – heb ik een jeugdherinnering verwerkt die veel indruk op mij maakte. Ook andere verhalen in dit boek zijn gebaseerd op persoonlijke ervaringen. Toch heb ik geprobeerd ze zo te vertellen dat ze herkenbaar zijn voor u als lezer – want ik geloof dat veel van mijn leeftijdgenoten soortgelijke herinneringen koesteren. Tot slot wil ik mijn dank uitspreken aan iedereen die heeft geholpen bij de totstandkoming van dit boek. Dankzij bijdragen van onder meer Douwe Egberts, de Friesland Bank, Kultuerried Skasterlân, het N.M.B., het Nutsdepartement, Stichting Westermeer, de Verenigde Jouster Drukkerijen en de heer P.R. van der Zee, is dit boek mogelijk geworden. Zonder hen zou dit project niet van de grond zijn gekomen. Addendum door Max Buis, zoon van Marten Buis Met het verschijnen van dit boek op internet wordt een wens in vervulling gebracht die mijn vader ongetwijfeld zou hebben gewaardeerd. Hij vond het belangrijk om herinneringen aan het oude Joure levend te houden – niet alleen voor zijn generatiegenoten, maar juist ook voor jongere mensen die via deze verhalen een beeld krijgen van hoe het leven vroeger was. Dat zijn werk nu online beschikbaar is, maakt het mogelijk om een geheel nieuw en internationaal publiek te bereiken. Het geeft zijn woorden een tweede leven – iets waar hij met trots en dankbaarheid op zou hebben teruggekeken.



Locatie