Unfortunately, at the moment we can provide only parts of this website in the English language. For those parts of the website that not yet have been translated we recommend use of the Google Translate option next to the title of the item.




Uitgelichte vensters:

Waar veel boeren zijn, ontstaat handel. In Joure gebeurde dat heel natuurlijk. De eerste boeren streken neer op het hogere zand tussen het moeras. Ze verbouwden vlas, boekweit en aardappelen, en later ook graan. Voor hun koeien staken ze turf en hooi uit de lager gelegen veengebieden. Het veen werd gebruikt om te verbranden en leverde bovendien waardevolle weidegrond op. Toen er steeds meer boeren kwamen, ontstond ook behoefte aan ruilhandel: de ene boer had graan, de ander boter of eieren. Zo groeide Joure langzaam uit tot een dorp waar boeren, ambachtslieden en later ook schippers samenkwamen. In de loop van de 16e eeuw ontstond er een echte markt. Boterstraat De naam Boterstraat herinnert aan die begindagen. Vermoedelijk begon daar de botermarkt. Zeker weten doen we het niet, want schriftelijke bronnen ontbreken, maar de aanwijzingen zijn sterk. Bijvoorbeeld het pand dat later bekend stond als de aardappelhandel Walma. Rond 1550 zou het pand er ongeveer zo hebben uitgezien als nu: een hoge voorkant, een kelder en een zijdeur. Boeren zouden via die zijdeur hun botervaten naar binnen hebben gebracht om ze te laten keuren en wegen. Daarna werd de boter via de brede voordeur naar buiten gebracht, richting de schepen. Speciaal voor de boterhandel werd de Boterstraatvaart gegraven, zodat de botervaten rechtstreeks vanuit de Jordaan konden worden aangevoerd. Op oude kaarten, zoals die van 1881, is te zien dat de Jordaan toen nog een open vaarwater was. Pas rond 1949 werd het gedempt. De boterhandel in Joure groeide, mede doordat alles makkelijk bereikbaar was via het water. De Boterstraat was waarschijnlijk niet de enige plek waar boter werd verkocht. Ook bij de Vissteeg, niet ver van de Midstraat, vond handel plaats. Vissteeg De Vissteeg, tegenwoordig Visstraat genoemd, verwijst naar de vismarkt die daar gevestigd was. Er werd niet alleen vis verhandeld, maar volgens oude overlevering ook boter. Vandaar de uitdrukking "boter bij de vis". Boter en vis lagen destijds letterlijk naast elkaar op de markt. Later werden de markten gescheiden. De vismarkt bleef bestaan, maar voor de boter kwam er een aparte waag. Toch bleef de uitdrukking hangen, zelfs toen de situatie veranderde. Toen de nieuwe waag aan de Torenstraat kwam, verhuisde de botermarkt naar die locatie. De vismarkt bleef op het plein aan de Torenstraatvaart. Zo lagen boter en vis nog steeds vlak bij elkaar. Boterwaag Rond 1600 werd een nieuwe waag gebouwd aan de Torenstraat. Deze was oorspronkelijk bedoeld voor vlas en wol, maar na verloop van tijd werd de boterhandel hier net zo belangrijk. De strijd tussen steden en dorpen over het recht om goederen te wegen speelde op de achtergrond. Steden als Sneek hadden officiële waagrechten; dorpen als Joure niet. Toch ging de handel hier gewoon door. Vanaf 1832 werd boter officieel verhandeld in standaardmaten, zoals fjirders (kwarttonnen) en kynsens. Voor elke fjirder betaalde de verkoper 7,5 cent waaggeld aan de gemeente. Het waaggeld leverde zo een bescheiden maar constante inkomstenbron op. De groei van de botermarkt kreeg een extra impuls dankzij de familie Vegelin van Claerbergen. Toen zij als eerste grootafnemer boter gingen inkopen via de waag, durfden pachtboeren niet achter te blijven. Daarmee was het succes van de Jouster botermarkt verzekerd. De markt groeide zo snel dat in 1853 de waag moest worden uitgebreid. Drie huisjes achter de waag werden gesloopt om ruimte te maken. De bewoners waren Antje Cornel, Lys Lontjes – die een kleine molentjesfabriek had – en Rouke, die bekend stond als "skilige Rouke" en in turf handelde. Maar ook dat bleek niet genoeg. In 1865 werd besloten om een stuk van de Torenstraatvaart te dempen om een groter marktplein te maken. Er werden tienduizenden klinkers gelegd en een grote overkapping gebouwd om de botermarkt tegen regen en zon te beschermen. Op maandagochtend was het een drukte van jewelste rond de waag. Karren en schepen brachten de boter aan. Eerst werd alles gewogen, daarna vond de kaashandel plaats. Rond de waag stonden soms zestig tot zeventig rijtuigen geparkeerd, terwijl de Torenstraatvaart vol lag met schepen. De pakhuizen rond de Sluisdijk waren open; de sfeer deed denken aan een schilderij van Anton Pieck. Marktdag was niet alleen een dag van handel. Boerinnen en hun dochters gebruikten het ook om te winkelen: hoedjes passen, stoffen kopen, misschien een nieuwe japon uitzoeken. De markt in Joure was meer dan economie; het was het kloppende hart van het sociale leven. Tot ver in de 20e eeuw bleef de botermarkt belangrijk. Pas met de komst van moderne transportmiddelen en veranderende handelsmethoden verloor de waag zijn oorspronkelijke functie. Toch blijft het verhaal van boter en vis nog altijd leven in Joure – zichtbaar in de straatnamen en voelbaar in de sfeer.

Er is al zo veel geschreven over de Jouster Toer dat er voor historici nauwelijks nog iets nieuws te ontdekken valt. Toch denken veel oudere inwoners van Joure met weemoed terug aan de levendige taferelen rondom de toren. Daarom hier alsnog een verhaal vol alledaagse herinneringen, waarin de toren als stille getuige fungeert. Een bijzondere herinnering is die aan het dagelijkse klokluiden. Elke werkdag, klokslag twaalf uur, luidden een paar mannen uit het Armhuis de klokken. Voor de jeugd was het een dagelijks spektakel om hen aan de touwen te zien hangen. Vooral als Homme, een joviale man, erbij was, mochten kinderen soms zelf even aan het touw hangen om een paar keer op en neer te zwaaien. Bij andere klokkenluiders moest je dat maar laten, anders liep je het risico een straal tabakssap over je heen te krijgen. Eén dag per jaar bleef het stil om twaalf uur: dan gingen de Armhuisbewoners op hun jaarlijkse uitstapje. Bij begrafenissen klonk een ander, meer gedragen klokgeluid. Sommige Jousters meenden daarin de woorden te horen: "de-man-’n-mingel ... de-man-’n-mingel ..." en als de klok van Westermeer het overnam: "kom...no, kom...no, kom...no." De ‘toershoeke’ – de hoek bij de toren – was dé ontmoetingsplek. Vooral op zaterdagavond, als de winkels tot tien uur open waren, was het er gezellig. Soms stond er een koopman met allerlei snuisterijen. Op de achtergrond sierde jarenlang een groot gemeentelijk aanplakbord de torenmuur. Ook de boeren van de Sluisdijk ontdekten deze plek: zij zetten er hun melkbussen neer. Niet iedereen was daar blij mee; het onderwerp haalde zelfs de gemeenteraad. Soms mochten kinderen met Albert Mast mee de toren in om de vlag te hijsen. Een hele onderneming: de vlag moest via een gat in het bovenste koepeltje omhoog gehesen worden. In de toren lagen ook antieke lansen uit de 17e en 18e eeuw – houten stokken met ijzeren punten, beschilderd in verschillende kleuren om rangen aan te geven. Helaas zijn bijna alle lansen verdwenen. De torenhoek was bovendien een rustplek voor waterhalers. Ze kwamen uit de Torenstraat met twee zware emmers water, meestal gehaald bij de gemeentepomp tegenover het Armhuis, in de volksmond de ‘Armhuispomp’ genoemd. Wie liever regenwater wilde, haalde dat bij de grote regenputten (‘tsjerkebakken’) achter de kerk, waar schoon water van de kerkdaken in stroomde. Het werd liefkozend ‘Trinus-Aaltsjewetter’ genoemd, naar het echtpaar Trinus en Aaltje. Aaltje hield toezicht op het putgebruik en incasseerde voor elke emmer één cent – handig opgeborgen onder haar rokken. Ze lette scherp op jongens die in de regenbak wilden spugen om vervolgens triomfantelijk te roepen: "De hele Jouwer drinkt mijn spuug!" Met de aanleg van de waterleiding in 1928 kwam een einde aan deze tradities. De meeste inwoners zagen de waterleiding als een enorme vooruitgang, al weigerden sommigen koppig om hun huis aan te sluiten. Een voormalig armmeester, Wielenga, verhuisde zelfs naar Sneek om daar in een huis mét waterleiding te wonen. Zoals eerder genoemd, bleef het tijdens het jaarlijkse uitstapje van het Armhuis stil rond de toren. ’s Avonds werd de thuiskomst feestelijk gevierd met muziek van het corps "Concordia", wat veel mensen op de been bracht. De uitstapjes gingen met auto’s van particulieren naar bestemmingen als Paterswolde, Frederiksoord en Gaasterland. Op woensdag 9 juli 1930 werd zelfs een groepsfoto gemaakt in Assen. Na 1932 kwam een eind aan de dagelijkse klokluiden. Uit zuinigheid besloot de gemeenteraad ermee te stoppen. Het leverde de gemeente nog geen 200 gulden per jaar op...

Vandaag de dag herinnert niets in de Boterstraat nog aan haar agrarische oorsprong. Wat ooit misschien boerenland was, werd in de loop van de tijd volgebouwd met piepkleine huisjes, werkplaatsen, pakhuizen en winkeltjes. Handelaren en huisjesmelkers zagen kansen en benutten iedere vierkante meter. Wie het straatje vandaag ziet, kan zich nauwelijks voorstellen hoeveel bedrijvigheid er ooit was. In de 19e en 20e eeuw zaten er onder andere twee bakkerijen, twee brandstofzaken, een manufacturier, een meubelmakerij (van Franke Looyenga), een schilderwerkplaats, kruideniers, groentehandelaren en een slager. Volgens de gemeentelijke administratie van 1864 woonden en werkten er verbazingwekkend veel mensen op dit kleine stukje Joure. De lijst van woningeigenaren maakt bovendien duidelijk dat sommige families, zoals de dames Bourboom en Borduin en de familie Looyenga, goed geboerd hebben als verhuurders. Kleine kamers leverden een huurder een gulden per week op — een rendement van 100% op een investering van vijftig gulden! Daar kunnen hedendaagse "huisjesmelkers" slechts van dromen. Een kleurrijk figuur uit die tijd was Jan Bosma, bijgenaamd "Jan Poppelapke". Als hij een bestelling moest bezorgen, wandelde hij met zijn fiets aan de hand naar de Midstraat, zette zich pas bij de Jouster toren af en sprong dan sierlijk op zijn zadel. Zijn vaste ritueel zorgde altijd voor een glimlach bij omstanders. Een andere bekende was slager Wiersma, die elk jaar rond Pasen als eerste met een versierde koe door de Midstraat trok. De Concertzaal en de Preciezen Een bijzonder gebouw in de Boterstraat was de Concertzaal van Romke Sjoerds de Boer. Voordat het een café en danszaal werd, stond hier vanaf 1761 de kerk van een afgescheiden groep Doopsgezinden, de zogenaamde "Preciezen". Na hun hereniging met andere Doopsgezinden in 1817, kreeg het gebouw meerdere bestemmingen: van catechisatieruimte tot vergaderplek en later verkoop aan de Gereformeerde gemeente. Vanaf 1922 begon het pand een tweede leven als uitgaansplek. In crisistijd bood Romke's Concertzaal jongeren een betaalbare plek om samen te komen: één consumptie was genoeg om de hele avond te blijven hangen — én danslessen te volgen. Leven in de zijsteegjes De smalste steegjes van Joure lagen rondom de Boterstraat. Grote gezinnen, zoals dat van stoelenmatter Hendrik Kallenkote, woonden er in krappe kamertjes uit de vroege 18e eeuw. De dagelijkse strijd om ruimte was groot, zeker als er met een afgewerkte stoel achter op de fiets gemanoeuvreerd moest worden door het nauwe steegje. Zelfs in deze omstandigheden bloeide het verenigingsleven: de “roden” hielden vergaderingen en zangrepetities in een piepklein, donker gebouwtje. Wie nu terugkijkt op “de goede oude tijd” ziet vooral het charmante plaatje, een ensemble van mooie gevels en een wit houten ophaalbruggetje. Maar achter de nostalgie schuilen ook de schaduwkanten van een tijd waarin het leven in de Boterstraat verre van makkelijk was.

Volgens de overlevering bracht grietman Philip Vegelin van Claerbergen (1685–1738) de aardappel naar Friesland na een reis naar Engeland, waar hij enkele knollen zou hebben ontvangen van prinses Anna, de echtgenote van Willem IV. Hoewel het verhaal als historisch curiosum wordt doorgegeven, lijkt er een illustere brief te bestaan waarin deze gebeurtenis beschreven staat. De afzender, ontvanger en datum van de brief zijn onbekend, maar de inhoud werpt een fascinerend licht op de mogelijke oorsprong van de aardappel in Friesland en de manier waarop het gewas de weg naar o.a. Het Bildt heeft gevonden, een van de plekken waar de aardappelteelt op grote schaal is opgepakt. Het schijnt dat in de mysterieuze brief het volgende staat te lezen: "De heer Vegelin van Claerbergen, grietman van Haskerland, heeft de aardappel in 1736 of 1737 naar Joure gebracht en op zijn landgoed geplant. Hij deelde de knollen met de heer Van Haaren, grietman van Het Bildt, die op zijn beurt de botanicus David Meese inschakelde. Meese teelde het gewas in St. Annaparochie en deelde de oogst met Herman Knoop, een gerenommeerde kruid- en fruitkundige en hortulanus in de tuin van prinses Maria Louisa, weduwe van Johan Willem Friso. Knoop bevorderde de verdere verspreiding van de aardappel." Volgens dezelfde bron werden in december 1742 voor het eerst aardappelen geserveerd aan het hof, tijdens een diner van prinses Maria Louisa met prins Willem IV en zijn vrouw. Pas in 1761 werd nabij St. Annaparochie voor het eerst een volledig stuk land met aardappelen beplant. De lokale bevolking keek toen nog met verbazing naar het onbekende gewas dat nu massaal op de akkers verscheen. Op een plattegrondje is aangegeven waar de eerste aardappel in Joure zou zijn gepoot: in het park van Herema State, tegenwoordig een plantsoen aan het einde van de Kattensingel (zie foto). Oproep: Wie kent deze mysterieuze brief of weet waar een origineel of afschrift ervan zich bevindt? Dit stukje verborgen geschiedenis verdient het om nader onderzocht te worden! Als u er toevallig een digitale versie van heeft dan kunt u deze hieronder uploaden.

Veel verhalen over de oude land- en waterwegen zijn gebaseerd op overlevering én eigen ervaring. Eén van de belangrijkste bronnen is Pietje de Jong-Vermaning (1840–1923), de overgrootmoeder van schrijver Marten Buis. Pietje woonde met haar man Tamme in het Onland en had als kind al een grote interesse in de geschiedenis van de streek. Ze leerde veel van haar schoonvader, geboren in 1776, die ook allerlei oude verhalen kende. Marten Buis herinnert zich nog levendig een gesprek met zijn overgrootmoeder toen hij acht jaar oud was, op haar 82e verjaardag in 1922. Tijdens een wandeling naar haar huis vroeg hij: "Beppe, zijn er ook wolven op de Wolvedijk?" Pietje legde uit dat er nooit wolven zijn geweest; de naam Wolvedijk kwam van de man die de dijk ooit had aangelegd. Vroeger liep de oude dijk veel verder door, zelfs tot in Duitsland, en langs die route trok veel vreemd volk. ’s Nachts brandden er vuren en er waren soms vechtpartijen. Het was een gevaarlijke reis, niet voor iedereen weggelegd. Later ontdekte Marten dat zijn beppe verwees naar een eeuwenoude handelsweg: de route van Coevorden naar Staveren, bekend als de "Groote Friesche Weg." Deze weg en andere handelsroutes zijn vaak onderzocht, maar historici waren het niet altijd eens over de exacte ligging. Volgens de “Geschiedenis van Friesland” liep deze handelsroute via St. Nicolaasga, Tjerkgaast en Sloten naar Gaasterland – precies zoals Pietje het vertelde. Mr. SJ. Fockema Andreae schrijft in het hoofdstuk “Dijken of Wijken” namelijk onder meer het volgende:>>>>> “Naast vier waterwegen - het Vlie, de Eems, de Wezer en de Elbe - kent de negende van de zeventien keuren drie landwegen van internationale betekenis; de weg van Oldenburg naar Jever (wat toen een zeestad was en lang zou blijven), de weg van Münster langs de Eems naar Emden en de weg van Koevorden naar Staveren. Deze weg moet ons even bezig houden. Wij geloven niet dat hij, zoals nog Woebcken wil, langs de Vecht en de kust zou hebben gelopen; veeleer zocht ook deze weg het “over het hoog”, door de Wouden en dan over St. Nicolaasga, Tjerkgaast en Sloten naar Gaasterland. Na de tijd van de oude Friese wetten verneemt men niets meer van deze weg; hij was geheel verdrongen.” De Haulstersingel, het Bospad en de Wolvedijk in Joure vormen waarschijnlijk samen een stukje van deze oude route: een natuurlijke weg, ontstaan door eeuwenlang gebruik. Er zijn ook sporen van oude waterwegen. Ten zuiden van de Haulstersingel en de Hoge Zomerdijk moet vroeger een vaarroute hebben gelopen. Bewijs daarvoor kwam aan het licht in 1938, toen bij graafwerkzaamheden voor Rijksweg 43 scheepsresten werden gevonden, zoals een stuk roer en een zwaard. Volgens Roel Piters de Jong liep deze vaarweg vanuit de Veenscheiding, langs De Kooi, via Ooster- en Westersijpen naar de Langweerder Wielen. Door de aanleg van snelwegen is het landschap rond de Haulstersingel flink veranderd. De bouw van de rotonde vóór Pasen 1975 sneed de directe verbinding naar de bosgebieden af. Ook de aanleg van de snelweg Joure–Lemmer en later Joure–Sneek verdeelde de oude singel in twee aparte stukken. Daarmee ging een deel van de rust en de wandelmogelijkheden in dit historische gebied verloren. Noot van de redactie: U vraagt zich tijdens het lezen van dit verhaal mogelijk af waar het Onland was, of de Wolvedijk de Haulstersingel, het Bospad, de Veenscheiding, de Kooi en Ooster- en Westersijpen. Dit gaan we u allemaal vertellen in afzonderlijke verhalen en laten zien op de Google Maps kaart.

In 1749 richtte Krijn Wijbrens een boomkwekerij op in Joure, op de plek waar ooit de State Van Baerdt stond, tussen de Eerste en Tweede Bûtsingel. De kwekerij groeide gestaag en specialiseerde zich in laan- en erfbomen. Daarnaast werden groenten en fruit geteeld, waaronder de beroemde Jouster aardbeien. Ook palmheesters, gesnoeid in diverse vormen, en rozen—gekweekt op een plek die door oud-medewerkers 'de schans' werd genoemd—behoorden tot het assortiment. Een andere belangrijke activiteit was de teelt en verwerking van cichorei.​ Na Krijn Wijbrens nam zijn zoon, Wijbren Krijns, de leiding over. Hij was getrouwd met Hiltje Lubberts Cath, maar het paar bleef kinderloos. Zijn zus Namkje trouwde met Sipke Thijsses Taconis, die vervolgens compagnon werd. Vanaf dat moment bleef de kwekerij in handen van de familie Taconis. In 1878 gingen vier Taconis-leden een vennootschap aan onder de naam "Firma Wijbren Krijns & Comp". Bij de opheffing heette het bedrijf "N.V. Boomkwekerijen v/h Wijbren Krijns & Co", maar in de volksmond stond het bekend als de "Taconistuin".​ De kwekerij bood werk aan tientallen mensen, zowel in de zomer als in de winter, een unicum voor Joure in die tijd. De aankondiging van de verkoop in 1927 veroorzaakte dan ook grote schrik onder de bevolking. Wie met de tram richting Sneek reisde, passeerde na de cichoreifabriek op de hoek van de Harddraversdijk een kilometerlange, goed onderhouden kwekerij. Men zei vaak dat het terrein net zo groot was als de rest van Joure, wat niet ver van de waarheid was.​ Op 6 oktober 1927 begon het verkoopproces met een openbare veiling van diverse planten en bomen. De kwekerij, inclusief schuur, stalling, kantoor en bouwterreinen, werd op 7 november voorlopig en op 21 november definitief verkocht in 32 percelen.​ De zondag na de bekendmaking van de verkoop wandelden veel Jousters over de Zomerdijk en Harddraversdijk, destijds nog zandpaden zonder bebouwing. Men hoopte dat een grote investeerder de kwekerij zou overnemen en voortzetten, maar dat gebeurde niet. Zelfs de bomen met de geliefde jutteperen werden verkocht. De jeugd had deze peren altijd weten te vinden en bewaarde ze vaak in een hol in het Bereboskje naast de Harddraversdijk, ondanks de pogingen van Hendrik om hen tegen te houden.​ Na de verkoop kwam er weer bouwgrond beschikbaar in Joure, wat leidde tot lintbebouwing langs de voormalige kwekerij.

De naam Torenstraat, ook wel "Toerstege" genoemd, spreekt eigenlijk voor zich: deze verwijst naar de Jouster Toren uit 1628. Naast deze naam waren er ook andere benamingen in gebruik, met name voor de twee stegen die vanuit de Midstraat toegang boden tot de Torenstraat. Tussen deze stegen stond hotel "Het Wapen van Haskerland", later bekend als Hotel Van der Feer. De steeg tussen de toren en het hotel heette de Wijde Steeg of Kerksteeg. De ingang aan de andere kant werd aangeduid als de Anne Pieckessteeg, maar stond ook bekend als de Smalle of Nauwe Kerksteeg. Het hotel werd in 1923 afgebroken. Al eerder waren er in de Torenstraat veranderingen. In 1865 werd een klein deel van de Torenstraatvaart gedempt (zie ook het hoofdstuk over de Boterwaag). In maart 1902 vierden bewoners uitbundig het besluit van de gemeente om ook het laatste en grootste deel van de vaart te dempen. Dit hing samen met het verval en de sluiting van de Boterwaag in 1898. De bewoners waren blij dat ze verlost werden van stank en rattenoverlast. In 1911 volgde de sloop van het waaggebouw, waarna er een nieuwe politiewoning werd gebouwd, met daarachter ruimte voor de brandspuit en een politiebureau. De Torenstraat had hiermee volgens velen een flinke opknapbeurt gekregen. Door de afbraak van het hotel in 1923 ontstond de mogelijkheid om het verkeer via de Torenstraat en het Zand te leiden, al duurde het nog zestien jaar voordat deze wens werkelijkheid werd. Ondanks het wegvallen van de wekelijkse marktdrukte wisten veel winkels in de Torenstraat nog jarenlang te overleven. In de periode tussen 1920 en 1950 vonden we er nog drie slagerijen, enkele kruideniers, twee meubelzaken (waarvan één met voornamelijk tweedehands meubelen, waaronder prachtige antieke stukken), twee schoenenzaken, een drogisterij, een drankhandel, een boekwinkel, een brandstofhandel, een viswinkel, een kapper, twee meubelfabrieken, een galanteriezaak, een oliebollenbakker, een sigarenwinkel, een kleermaker (met staalmonsters voor het raam), een klompenwinkel en maar liefst vier groentewinkels. Naast winkels waren er in de Torenstraat ook diverse openbare instellingen gevestigd, zoals het Armhuis, het Weeshuis, de Waag en de Spijskokerij (in de volksmond de "Sopkôkerij"). Ook kende de straat de openbare Armhuispomp, die diende als ontmoetingsplaats waar bewoners niet alleen water haalden, maar ook de laatste nieuwtjes uitwisselden. In juni 1883 liep dit uit de hand toen iemand petroleum in de pomp had gegooid. Later diende de pomp als speeltoestel voor de jeugd, totdat deze in 1949 door de gemeente werd verwijderd met het plan hem elders in Joure te herplaatsen — helaas is de pomp sindsdien spoorloos verdwenen. Verder kende de Torenstraat het "Griene Steechje", met tien diaconiekamertjes voor arme ouderen. In het eerste kamertje woonde Wopkje, de "mûtsewasker". Over de herkomst van de naam "Griene Steechje" deden verschillende verhalen de ronde: sommigen dachten aan Wopkjes groene mutsen die ze voor het raam tentoonstelde, anderen verwezen naar de mini-bleekveldjes of naar de typische groene kleur van de straat. Wopkje hing altijd mutsen op een touw voor het raam, die begonnen te dansen als kinderen tegen de kozijnen drukten — zeer tegen haar zin. In het tweede kamertje woonde Sjouk Sjoechje, die samen met haar kleinzoontje Gerard Heintjes op slechts enkele vierkante meters leefde. Van de vier gulden die zij per week ontving, werd door het Armbestuur twee gulden ingehouden, wat destijds leidde tot vragen in de gemeenteraad — zonder resultaat. De schilderachtige huisjes, daterend uit de 17e eeuw, stonden haaks op de straat en besloegen samen ongeveer dertig meter. Ieder kamertje had een raam met kleine roedeverdelingen, typisch voor die tijd. In de jaren dertig werden de huisjes gesloopt. Waar de fraaie onder- en bovendeuren, betegelde schouwen, ijzeren haardplaten en bedsteedeurtjes zijn gebleven, is onbekend. Destijds zag men niet de waarde die deze historische elementen later zouden hebben. Ook verdwenen rond 1970 de laatste historische gevelwanden uit de Torenstraat, waarmee de "gedaante van een stad" en het "stadsgezicht van de Vlecke" definitief verloren gingen.

De Jouster Merke, van oudsher dé volksmarkt van Joure, vindt zijn oorsprong in de vroege 17e eeuw. Al sinds de jaren 1600 stroomden boeren, handelaren en dorpsbewoners uit de wijde omgeving toe naar de brink van Joure. Daar werd volop gehandeld in vee — koeien, paarden en schapen — en werden marktkramen gevuld met textiel, gereedschap, keukengerei en andere onmisbare waren. Voor veel mensen was dit het moment om hun wintervoorraad aan te vullen of nieuwe spullen aan te schaffen. Maar de Merke was meer dan handel alleen. Het was een sociaal hoogtepunt in het jaar. Familieleden en bekenden ontmoetten elkaar na lange tijd, er werden huwelijken voorbereid en sterke verhalen verteld. De straten kwamen tot leven met muziek, straattheater, kermisvermaak en bomvolle herbergen. De markt was dé plek om zaken te doen én te genieten van de gezelligheid. Verdwenen markten Joure kende vroeger meerdere markten door het jaar heen, elk met hun eigen karakter en functie. Naast de bekende najaarsmarkt — de Jouster Merke zoals we die nu kennen — waren er onder andere een voorjaarsmarkt, een Pinkstermarkt en een Sint-Luciamarkt in december. De Pinkstermarkt trok veel rondreizende handelaren en bezoekers, terwijl de Sint-Luciamarkt vooral draaide om het inslaan van goederen voor de wintermaanden en de feestdagen. Daarnaast waren er ook kleinere, meer gespecialiseerde markten, zoals de Seweistermerk en de Grienedykstermark. De Seweistermerk, gehouden op de zevende woensdag na Pasen, had vooral een functie als dienstbodenmarkt. Jonge mannen en vrouwen kwamen daar bijeen om werk te zoeken bij boeren in de regio. De Grienedykstermark, die plaatsvond in de buurt van de Griene Dyk (Groene Dijk), was sterk gericht op agrarische handel. Deze verdwenen markten laten zien hoe nauw het marktleven verbonden was met het ritme van het platteland, de landbouw en de seizoenen. Met de komst van winkels, supermarkten en veranderende leefgewoonten verdwenen deze kleinere markten geleidelijk. Alleen de Jouster Merke bleef overeind als levendig monument van de oude marktcultuur. Van handel naar feest In de 19e en 20e eeuw veranderde het karakter van de Jouster Merke sterk. De oorspronkelijke vee- en warenhandel nam af door de opkomst van winkels, banken en moderne transportmiddelen. Toch bleef de markt een belangrijk sociaal en cultureel evenement. De handel maakte plaats voor een commerciële markt met een kermis, muziek, vermaak en drukbezochte horeca. Een relatief jonge, maar inmiddels niet meer weg te denken traditie is de Merke-woansdei, de woensdagavond voorafgaand aan de markt. Wat begon als een informele samenkomst van dorpsgenoten is uitgegroeid tot een groots feest dat jaarlijks duizenden mensen trekt. De cafés zitten vol, podia verrijzen op pleinen, en tot diep in de nacht wordt er gefeest. De Jouster Merke vandaag Tegenwoordig is de Jouster Merke een feest voor jong en oud, waarin traditie en vernieuwing hand in hand gaan. De brink vult zich met marktkramen en kermisattracties, de geur van poffertjes en suikerspinnen hangt in de lucht, en overal hoor je muziek, gelach en geroezemoes. Het hele dorp ademt Merkesfeer. Wat ooit begon als een functionele jaarmarkt voor boeren en burgers, is nu uitgegroeid tot een bruisend volksfeest met diepe historische wortels. Toch is de essentie al die tijd hetzelfde gebleven: mensen samenbrengen, verbinding vieren en herinneringen maken. De Jouster Merke is daarmee niet alleen een traditie die in stand wordt gehouden, maar één die nog altijd volop beleefd wordt.

Joure is een dorp waar traditie en folklore nog volop leven. Niet achter glas in een museum, maar zichtbaar en voelbaar in het hart van het dorpsleven. Elk jaar opnieuw komt die rijke cultuur tot uiting in een reeks bijzondere evenementen, waarin geschiedenis, gemeenschap en feest samenkomen. De bekendste is natuurlijk de Jouster Merke, een levendige najaarsmarkt met eeuwenoude wortels, waar handel, kermis en ontmoeting samenkomen. Maar Joure kent meer tradities die het karakter van het dorp kleuren. Een daarvan is de Boerebrulloft, een folkloristisch huwelijksfeest waarbij deelnemers in traditionele Friese klederdracht en met authentieke rijtuigen een ouderwets boerenhuwelijk naspelen. Muziek, dans, rituelen en gezelligheid maken er een waar spektakel van, dat jaarlijks veel publiek trekt. Ook de harddraverij, traditioneel gehouden op de maandag na de Jouster Merke, is een vast onderdeel van het feestprogramma. In deze paardenrace strijden rijders in sulky’s (lichte wagentjes) om snelheid en eer op de Jouster straten. Het is een geliefde traditie die sport en volksvermaak met elkaar verbindt. Door het jaar heen zijn er bovendien verschillende braderieën, streekmarkten en kleinere jaarmarkten, waar lokale ondernemers, ambachtslieden en hobbyisten hun producten aanbieden. Denk aan de streekproductenmarkt op de Midstraat, de kerstfair of zomerse rommelmarkten in de dorpskern. Deze evenementen bieden niet alleen koopwaar, maar versterken ook het gemeenschapsgevoel en het contact tussen inwoners en bezoekers. Of het nu gaat om een boerenbruiloft, een paardenrace of een gezellige braderie: al deze evenementen laten zien hoe Joure haar tradities koestert en telkens opnieuw vormgeeft. Het zijn momenten van verbinding, van herkenning, en vooral van feest. Hier leeft het verleden voort in het nu — en daar is Joure trots op.