Uitgelichte vensters:

In 1749 richtte Krijn Wijbrens een boomkwekerij op in Joure, op de plek waar ooit de State Van Baerdt stond, tussen de Eerste en Tweede Bûtsingel. De kwekerij groeide gestaag en specialiseerde zich in laan- en erfbomen. Daarnaast werden groenten en fruit geteeld, waaronder de beroemde Jouster aardbeien. Ook palmheesters, gesnoeid in diverse vormen, en rozen—gekweekt op een plek die door oud-medewerkers 'de schans' werd genoemd—behoorden tot het assortiment. Een andere belangrijke activiteit was de teelt en verwerking van cichorei.​ Na Krijn Wijbrens nam zijn zoon, Wijbren Krijns, de leiding over. Hij was getrouwd met Hiltje Lubberts Cath, maar het paar bleef kinderloos. Zijn zus Namkje trouwde met Sipke Thijsses Taconis, die vervolgens compagnon werd. Vanaf dat moment bleef de kwekerij in handen van de familie Taconis. In 1878 gingen vier Taconis-leden een vennootschap aan onder de naam "Firma Wijbren Krijns & Comp". Bij de opheffing heette het bedrijf "N.V. Boomkwekerijen v/h Wijbren Krijns & Co", maar in de volksmond stond het bekend als de "Taconistuin".​ De kwekerij bood werk aan tientallen mensen, zowel in de zomer als in de winter, een unicum voor Joure in die tijd. De aankondiging van de verkoop in 1927 veroorzaakte dan ook grote schrik onder de bevolking. Wie met de tram richting Sneek reisde, passeerde na de cichoreifabriek op de hoek van de Harddraversdijk een kilometerlange, goed onderhouden kwekerij. Men zei vaak dat het terrein net zo groot was als de rest van Joure, wat niet ver van de waarheid was.​ Op 6 oktober 1927 begon het verkoopproces met een openbare veiling van diverse planten en bomen. De kwekerij, inclusief schuur, stalling, kantoor en bouwterreinen, werd op 7 november voorlopig en op 21 november definitief verkocht in 32 percelen.​ De zondag na de bekendmaking van de verkoop wandelden veel Jousters over de Zomerdijk en Harddraversdijk, destijds nog zandpaden zonder bebouwing. Men hoopte dat een grote investeerder de kwekerij zou overnemen en voortzetten, maar dat gebeurde niet. Zelfs de bomen met de geliefde jutteperen werden verkocht. De jeugd had deze peren altijd weten te vinden en bewaarde ze vaak in een hol in het Bereboskje naast de Harddraversdijk, ondanks de pogingen van Hendrik om hen tegen te houden.​ Na de verkoop kwam er weer bouwgrond beschikbaar in Joure, wat leidde tot lintbebouwing langs de voormalige kwekerij.

Marten Buis werd in 1914 geboren in Borbeck, vlakbij Oberhausen in Duitsland, als kind van Friese ouders. Zijn ouders waren rond 1913 naar het Ruhrgebied vertrokken als gastarbeiders, op zoek naar werk en een beter bestaan. De Eerste Wereldoorlog gooide echter roet in het eten, waardoor het gezin rond 1918 terugkeerde naar Friesland en zich vestigde in Joure, eerst in de Kaekelsteeg en later op het Patrimonium. Hoewel hij in Duitsland werd geboren, had Marten de Nederlandse nationaliteit en hoefde hij daardoor tijdens de Tweede Wereldoorlog niet op te komen voor Hitler-Duitsland. Marten Buis begon zijn loopbaan als stoffeerder bij de Jouster firma Van Achteren, gevestigd aan de Midstraat, in het pand waar tegenwoordig Van der Wiel accountants is gevestigd. Tijdens zijn werk volgde hij een opleiding etaleren in Amsterdam, waarmee hij zijn creatieve vaardigheden verder ontwikkelde. Later opende hij een antiekwinkel aan de Midstraat 32 in Joure. Een hardnekkige rugkwaal maakte dat hij zijn werk als stoffeerder en winkelier moest opgeven. Hij vond echter een nieuwe uitlaatklep in tekenen en schrijven. Buis trok door het dorp, legde het dagelijks leven vast in tekeningen en documenteerde zijn observaties in verhalen. Zijn liefde voor Joure en zijn oog voor detail leverden hem lokale bekendheid op, mede dankzij zijn maandelijkse bijdrage aan het MOB-krantje (Midstraat Op z’n Breedst), in samenwerking met Sjouke Kuindersma. Tot op hoge leeftijd bleef Marten Buis tekenen en schrijven. In 1991 bracht hij zijn verzamelde verhalen uit in het boek Binnenpaden en Buitenbeentjes, een ode aan het oude Joure. Hij overleed in 1994, maar zijn werk blijft een waardevolle bron voor de geschiedenis en het karakter van de Vlecke Joure.

In 1971 werd de voormalige boerderij van de familie Bergsma, ten noordoosten van de E.A. Borgerstraat, door de dienst Gemeentewerken in brand gestoken om zo snel en grondig mogelijk ruimte vrij te maken voor de uitvoering van het zoveelste uitbreidingsplan. Daarmee gingen de laatste restanten van de ongeveer duizend jaar eerder gestichte en in grote lijnen ongewijzigde dorpsindeling van Westermeer in vlammen op. Het leek daarom zinvol om iets te bewaren over het ontstaan van het oude moederdorp, dat in 1954 één werd met Joure. Mensen uit de steentijd moeten bijna altijd het Jouster gebied zijn voorbijgelopen om zich in Gaasterland te vestigen. Een enkeling moet bij de Rozebos niet linksaf zijn gegaan, maar rechtdoor zijn gelopen, de Jouster zandkop overgestoken en in de buurt van Snikzwaag en Goingarijp terecht zijn gekomen. Er was dus al vroeg een spoor die kant op, en dat zal later, toen ongeveer 300 jaar vóór Christus de klei bewoonbaar werd, een wat drukkere route zijn geworden, waarlangs men het vlugst naar het zich ontwikkelende Westergo kon komen. Zo kreeg de Grote Friese Weg van Coevorden naar Stavoren een aftakking bij de Rozebos. Via de Hoge Zomerdijk en de "hiuwera" (voorloper van de Tolhuisbrug) had men zo een snelle verbinding tussen Overijssel, Drenthe en oostelijk Friesland naar de westelijke Friese gebieden. Zo ongeveer staat het beschreven in het Aardrijkskundig Woordenboek van A.J. van der Aa (1839). Heel lang was er dus geen vaste bewoning. Dat veranderde pas in de Karolingische tijd. Vanuit De Deelen kwam wat bewoning op gang, iets ten noorden van de later aangelegde Haskerveldweg, en deze bewoning moet daar enkele eeuwen zijn gebleven. Er werden huizen gebouwd en er moet zelfs een kerkhof zijn aangelegd. Op oude kaarten staat althans vaak vermeld: "oud, vervallen kerkhof van Westermeer." De straatnaam Pealskar herinnert nog altijd aan dat kerkhof. In zijn boek Fan lytse hazze ta greate Jouwer (1966) vraagt T. Bijlsma zich af of daar mogelijk zelfs een kapel kan hebben gestaan. Ter plaatse zou namelijk veel steen in de grond zijn aangetroffen. Folkert Wiersma, die het betreffende stuk land in de periode 1940-1945 op last van de bezetters moest ploegen, heeft echter altijd verzekerd dat er bij die gelegenheid “gjin stjintsje of bonkje” is gevonden. Wel groeide de oorlogsrogge er prima! In 1987 is, vóór de aanleg van onder meer de nieuwe straat Stjoerboard, onderzoek verricht naar de plaats van het "oud, vervallen kerkhof van Westermeer.” De grond werd drie keer geschaafd, waarna een duidelijk, donker patroon in de witte zandvlakte zichtbaar werd: de indrukken van een aantal vierkante palen, die de omtrek aangaven van een waarschijnlijk houten gebouw (kerkje), dat ongeveer 9 meter breed en 16 meter lang moet zijn geweest, met aan één van de zijkanten twee palen iets naar buiten. Dat zou kunnen wijzen op de aanwezigheid van een soort portaal. Ook werden de grondpatronen van ongeveer vijftien graven aangetroffen. Sporen van beenderen werden echter niet gevonden. Bij de Oudheidkundige Dienst in Groningen stond men kritisch tegenover deze lezing; men dacht daar aan een plaats iets meer noordoostelijk, bij de Koarte Ekers. In augustus 1991 is ook daar onderzoek verricht. Dat leverde echter niets op, zodat mag worden aangenomen dat het vroegere kerkhof van Westermeer zich bevond in de buurt van het bruggetje aan de Stjoerboard. De bejaardenwoningen 60 tot en met 66 zijn dan gebouwd op de plaats waar eeuwen geleden een houten kerkje moet hebben gestaan. Op het aangrenzende terrein hebben, eveneens in augustus 1991, twee amateur-archeologen nog 24 graven en restanten van een waterput gevonden. Volgens hen gaat het om zogenaamde "crematiegraven" van ongeveer 50 cm diepte. In de grond bij boerderij Keimpema zijn bovendien enkele prehistorische krabbers gevonden. Maar dat terzijde. Tenslotte verlieten de bewoners het gebied ten noordoosten van de Haskerveldweg. Waar zij zich daarna hebben gevestigd, is niet duidelijk. Gemakkelijk zullen zij het niet hebben gehad, omdat vrije vestiging door de toenemende invloed en macht van de adel steeds moeilijker werd. Hoe het ook zij, in Oudehaske moet de vaste bewoning van deze streken zijn begonnen. Na Oudehaske kwam Haskerhorne – (uit)hoek van de Haske – aan de beurt. In het gebied van de "Horne" kwam veel (wilde) bebossing voor; dat verklaart dan ook de namen Wildehorne en Wildehornstersingel. Voorts waren in dat gebied twee meertjes te vinden. Het grootste werd het Hornstermeer genoemd, het kleinste droeg oorspronkelijk de naam Westermeer. Later werd steevast gesproken over de “grutte en de lytse Hoarnster mar.” Veel oudere Jousters bewaren dierbare herinneringen aan de beide meertjes, die in 1925 werden drooggelegd. Maar dat is een verhaal apart!

Wanneer Pake Jehannes (op de foto zesde van links met pijp) behoefte had aan pruimtabak maar geen geld had, wendde hij zich tot de spelende kinderen bij het Saal: “Ga allemaal naar huis om een cent op te halen, dan draag ik straks iets voor.” De kinderen renden naar huis en kwamen meestal terug met een cent. Ook moeders en andere buurtbewoners haastten zich naar het Saal. Van de ingezamelde centen hield Pake Jehannes er zes achter voor zijn pakje pruimtabak; de rest strooide hij in het rond, wat voor veel opwinding zorgde.​ Het publiek groeide, vooral toen het gerucht ging dat “de zoon van boer Albert een foto zou maken” – een zeldzame gebeurtenis. Toen iedereen verzameld was, begon Pake Jehannes. Hij koos willekeurig mensen uit de menigte of uit de buurt als onderwerp voor zijn voordrachten. Staand voor het Saal, met zijn blik omhoog en armen dramatisch geheven, begon hij te oreren:​ (vertaling rechts)“O Heare God yn ‘t Himelrykwat bin’ Jo gaven ûngelykwêrom is Simen Slak sa earmen Vegelin sa ryk?”​ "O here god in het hemelrijkWat zijn uw gaven ongelijkWaarom is Simen Slak zo armEn Vegelin zo rijk?" Een daverend applaus volgde. Simen (Slak) Krol, die vanwege een erfelijke spierziekte niet kon lopen, zat erbij op zijn stoel. Mensen waren niet snel gekwetst in die tijd. Bijna iedereen had tenslotte een bijnaam. Hij bereikte zijn roeibootje kruipend en had langs de oever vaste adressen voor een pruimpje tabak, een kopje koffie of soms een sigaar. De Jouster voetballers hadden voor zijn zoon Kees een karretje bij elkaar gespaard; pas zijn kleinzoons Johannes en Doetzen kregen een eigen vervoermiddel.​ Terug naar Pake Jehannes, die opnieuw Simen Krol als onderwerp nam:​ “O Heare God yn ‘t Himelrykwat bin’ Jo gaven ûngelykwêrom Simen Slak sa ‘n lekke skouen dokter Driessen in koets op ‘e dyk?”​ "O here god in het hemelrijkWat zijn uw gaven ongelijkWaarom Simen Slak zo'n lekke schouwen dokter Driessen een koets op de weg?" Na het gebruikelijke ritueel vervolgde hij:​ “O Heare God yn ‘t Himelrykwat bin’ Jo gaven ûngelykwêrom is Dútske Marie sa molligen Berber in libbend lyk?”​ "O here god in het hemelrijkWat zijn uw gaven ongelijkWaarom is Dútske Marie zo molligen Berber een levend lijk?" Het publiek lachte luid. Ondertussen kwamen arbeiders van de Keverling-fabriek naar buiten om aan de overkant van de sloot mee te luisteren. Pake Jehannes greep zijn kans:​ “O Heare God yn ‘t Himelrykwat bin’ Jo gaven ûngelykwêrom sit Koopie yn ‘t stjonkende Saalen Keverling yn in prachtich fabryk?”​ "O Here God in het hemelrijkWat zijn uw gaven ongelijkwaarom zit Koopie in het stinkende SaalEn Keverling in een prachtige fabriek?" Gejuich en applaus klonken van beide zijden van de sloot. Koopie, die normaal nooit buiten kwam, stond nu in de deuropening. Ze was een alleenstaande moeder met veel kinderen, wonend in het Saal zonder ramen, alleen hoge pakhuisruiten. In die tijd bestond er nog geen bijstand, en de armenzorg bleef onveranderd; het Saal bleef bevolkt door straatarme Jousters.​ Pake Jehannes besloot met:​ “O Heare God yn ‘t Himelrykwat bin’ Jo gaven ûngelykwêrom hat lange Jits sa ‘n lingteen is gouden Sjoerd sa ‘n pyk?”​ "O Here God in het hemelrijkWat zijn uw gaven ongelijkwaarom heeft lange Jits zo'n lengte en is beste Sjoerd zo'n klein kuikentje?" Intussen was fotograaf Ybele Jelsma bezig met zijn toestel. Simen Krol werd met stoel en al naar de fotograaf gedraaid, die de hele groep opstelde voor de foto. Zelfs Koopie en haar dochter Oale staan erop!​ Als je die foto bekijkt, zie je dat Pake Jehannes veel belangstelling trok. Eén ding is zeker: hij had zijn pakje pruimtabak dubbel en dwars verdiend!

Vrij vertaald betekent "Buorkje yn de Buorren" boerderijen aan de Midstraat. Na de opvaarten is het passend om aandacht te besteden aan de boeren, die immers de waterwegen naar hun boerderijen hebben gegraven of laten graven. Hoewel het exacte tijdstip hiervan onbekend is, is het aannemelijk dat er al eeuwenlang boerenactiviteiten plaatsvonden in het Jouster gebied, ook in de omgeving die later de Midstraat zou worden. In het begin was er waarschijnlijk weinig bijzonders aan. Maar naarmate handel en scheepvaart zich ontwikkelden en de bevolking van Joure groeide, kwamen de boeren letterlijk in de verdrukking. Steeds vaker kochten handelaren delen van boerenerven of voorhuizen, vooral als deze gunstig aan de Midstraat lagen, om zich daar te vestigen. Zo werden de boeren en hun boerderijen "achteruit geduwd". De twee boerderijen aan de Brouwersteeg stonden oorspronkelijk ook aan de Midstraat. Tot na 1970 was dit duidelijk zichtbaar. De laatste boer daar was Durk van der Zee. Hij had geen land bij huis en moest alles per roeiboot of praam aan- en afvoeren. Een moeizame en arbeidsintensieve manier van boeren, zoals veel meer ingesloten boeren hun bedrijf moesten uitoefenen. Ook in de Kruissteeg, in het achterste gedeelte, werden koeien gehouden. Van veel panden aan de noordkant van de Midstraat is door mondelinge overlevering bekend dat er vee werd gehouden. Eén daarvan was de boerderij aan de Krim, die destijds ook is teruggezet. Veel boerenbedrijven zijn in de loop der tijd verdwenen, maar soms blijkt uit oude documenten dat ze er wel degelijk waren. Zo vermeldt een oude koopakte dat voor elke koe die de steeg naast de gortpellerij van Joh.Th. Schaap passeerde (later Torenstraat 51), een kwartje aan de naastliggende eigenaar moest worden betaald. Een teruggezette boerderij was ook die van de familie De Jong achter het pand aan de Midstraat 88. Een bijzonderheid is dat de zolder boven de stal van 1835 tot 1837 dienst deed als parochiekerk, omdat de oude katholieke kerk bouwvallig was en vervangen moest worden. Veel oudere Jousters herinneren zich boer Hendrik Gouma, die jarenlang met zijn paardje Hannie door de Midstraat reed. Het ging stapvoets, want het dier was bijna 40 jaar oud toen het stierf. Hendrik Gouma was zo gehecht aan zijn paard dat hij in de Jouster Courant een advertentie plaatste: "Heden overleed ons trouw paard Hannie, bijna 40 jaar oud." Zijn bedrijf lag aan de opvaart naast de Lijnbaanstraat. De herinnering aan de boerderij van de familie Holtrop, die pas in de jaren zeventig werd afgebroken, is nog lang niet vervaagd. Ook dat bedrijf was erg arbeidsintensief; alles moest van grote afstand worden aan- en afgevoerd. Als volle hooiwagens vanuit de Midstraat via de smalle steeg naar de schuur moesten worden geduwd, mochten de bewoners van de woningen achter in de steeg door het huis van de familie Holtrop lopen om thuis te komen. Aan de Midstraat stond het winkeltje, waar men melk "vers van de koe" kon kopen. Gedurende meer dan zestig jaar verkocht Ruurdje Holtrop daar bovendien onder meer peulvruchten, die in grote witte zakken in de winkel stonden opgeslagen. Achter in de Kakelsteeg stond tot 1881 de boerderij van de weduwe W.J. Wielinga. Deze boerderij ging vrijwel geheel verloren bij de grote brand die in de nacht van 14 op 15 oktober 1881 het centrum van Joure trof. Ook in het pand waar de kruidenierswinkel van de familie Van der Meulen gevestigd was, heeft vee gestaan. Even verder in oostelijke richting wordt door de "Haskerfiifgea-pleats", waarin restaurant "De Grietman" is gevestigd, een mooi opgeknapte herinnering aan het boerenleven bewaard. De ingang van deze boerderij lag aan de Midstraat. In de Houtmolensteeg stond de boerderij van de familie Hooghiemstra, later afgebroken om plaats te maken voor een parkeerterrein. Tot zover de boerderijen aan de noordkant van de Midstraat. Aan de zuidkant van Joure zijn vrijwel alle boerderijen verdwenen. Een paar die overbleven, schuilen achter een nieuwe autoweg en zijn slechts langs omwegen bereikbaar. De boerderijen van Baayma en Landman moesten wijken voor de aanleg van de Prins Willem Alexanderstraat en omgeving. Alle andere bedrijven aan het voormalige Binnenpad gingen dezelfde weg.

In de 17e eeuw vestigde de invloedrijke familie Van Baerdt zich in Joure en liet het statige Oud Hof bouwen. Deze buitenplaats bevond zich op een strategische locatie aan de zuidkant van het dorp, met directe toegang tot het water via de Jentjesvaart en de Jonkersvaart. Deze waterwegen verbonden het landgoed met het open vaarwater, waardoor de familie goederen kon vervoeren zonder afhankelijk te zijn van andere routes of tolposten. Het Oud Hof was omgeven door zorgvuldig aangelegde tuinen, vijvers en grachten, die niet alleen dienden als sierlijke elementen, maar ook als praktische waterwegen. De hoofdingang van het landgoed bevond zich vermoedelijk ter hoogte van de huidige Heidensingel, waar vroeger een bruggetje lag dat toegang gaf tot het terrein. Na verloop van tijd verloor het Oud Hof zijn oorspronkelijke functie en werd het uiteindelijk afgebroken. Op het terrein zijn later woningen en instellingen gebouwd, waaronder het Theresiahuis. Toch herinneren straatnamen zoals de Hobbe van Baerdtstraat en de aanwezigheid van oude waterlopen aan de rijke geschiedenis van het landgoed. Reconstructie van de omgeving van het Oud Hof Op basis van historische kaarten en overleveringen kunnen we de omgeving van het Oud Hof als volgt reconstrueren: Locatie: Het Oud Hof bevond zich aan de zuidzijde van Joure, nabij de huidige Heidensingel en Hobbe van Baerdtstraat. Waterwegen: De Jentjesvaart en Jonkersvaart liepen langs het landgoed en verbonden het met het Kromme Var en andere open wateren. Toegang: De hoofdingang lag vermoedelijk bij de Heidensingel, waar een bruggetje toegang gaf tot het terrein. Omgeving: Het landgoed was omgeven door tuinen, vijvers en grachten, die zowel decoratief als functioneel waren. Hoewel het Oud Hof zelf niet meer bestaat, blijft de invloed ervan zichtbaar in het huidige Joure. Straatnamen, waterlopen en de structuur van de wijk herinneren aan het eens zo prominente landgoed van de familie Van Baerdt.

Net als de kastmakerijen vormden ook de geel- of kopergieterijen een belangrijke schakel in de toeleveringsketen van de klokmakerijen. Voor elk nieuw uurwerk moesten maar liefst 36 koperen onderdelen gegoten worden. In de hoogtijdagen van de Friese klokken was er dan ook volop werk voor deze gieterijen. In Joure vestigden zich twee belangrijke kopergieterijen. De oudste was van de firma Keverling, opgericht in 1854, en de andere van Pieter Jacobs de With, die in 1878 zijn bedrijf begon aan de Midstraat. De With had ooit twaalf knechten in dienst. Na zijn overlijden zetten twee van zijn zoons het werk voort, tot in de jaren vijftig. Daarna ging de onderneming over in andere handen. Bekender was echter de kopergieterij van Keverling & Co., gevestigd aan de Geelgietersstraat. Uit oude familiepapieren blijkt dat op 15 oktober 1689 Jacobus Keverling uit Joure in Amsterdam met succes zijn meesterproef als kopergieter aflegde, waarvoor hij zes caroliguldens betaalde. Zijn nazaten zouden zich vervolgens bijna drie eeuwen lang toeleggen op het bewerken van koper. Op een van de oude fabrieksgebouwen prijken de jaartallen 1854 en 1911. Het eerste jaartal verwijst naar Brant Petrus Keverling (1784–1854), die schoenmaker en leerlooier was. Zijn leerlooierij bevond zich precies op de plek waar in 1854 de kopergieterij werd opgericht. Na zijn dood kwam zijn minderjarige zoon, Petrus Sijbrandus Keverling, onder de hoede van zijn oom Albert Sijbrandus Keverling, die zelf een koperslagerij aan de Midstraat dreef. Petrus bleek een ondernemende jongeman te zijn: hij startte op de plek van de oude leerlooierij een nieuwe kopergieterij, ontwierp zelf de modellen van de voorwerpen die hij goot, en reisde met een tilbury en per trekschuit stad en land af om klanten te werven en te bedienen. In 1911 liet hij een nieuwe fabriek bouwen naast de oude. Tegen die tijd waren de Friese klokmakers al lang over hun hoogtepunt heen, waardoor de gieterij zich begon te richten op andere markten. Ze produceerden voortaan onderdelen voor de zuivelindustrie, zadelmakers, rijtuigbouwers en scheepsbouwers. Na Petrus Sijbrandus’ overlijden in 1920 werd het bedrijf voortgezet door zijn zoon Krijn Petrus Keverling, samen met diens zonen Petrus Sijbrandus, Heero Pieke en Gerard Krijn. In 1954 vierde de gieterij haar honderdjarig bestaan, met zo’n dertig werknemers in dienst. Toch begon het bedrijf kort daarna, door uiteenlopende omstandigheden, langzaam te vervallen. In 1980 moest het uiteindelijk definitief de deuren sluiten. De fabrieksgebouwen kregen later een nieuwe bestemming als onderdeel van het museumcomplex van Joure. Als eerbetoon verscheen de in 1911 gebouwde fabriek zelfs op een Zomerpostzegel uit 1987.



Locatie