Uitgelichte vensters:

Oud Joure vormt het levendige hart van de Vlecke Joure – een term die aangeeft dat Joure historisch gezien geen dorp, maar een bijzondere nederzetting is, groter dan een dorp en kleiner dan een stad. Een plek doordrenkt van historie, herinneringen en het karakter van vroeger. De Midstraat, al eeuwenlang de centrale levensader, verbindt de oorspronkelijke kernen Westermeer en Joure met elkaar. Vandaag de dag herinneren de scheve toren van Westermeer en de trotse Jouster Toer nog steeds aan deze oude tweedeling. Aan de zijde van de Jouster Toer ligt de Kolk, ooit een bruisend middelpunt van handel en bedrijvigheid. Schepen meerden hier aan, goederen werden verhandeld, en het water was de levensader die Joure liet bloeien. Rondom deze Kolk ontstonden straten als de Midstraat, Geelgietersstraat, Slachtedijk en E.A. Borgerstraat – elk met hun eigen verhalen, bewoners en tradities. Wie door Oud Joure wandelt, voelt de geschiedenis onder zijn voeten en ziet die weerspiegeld in de oude gevels, die nog steeds hun authentieke charme uitstralen. Veel panden zijn meer dan honderd jaar oud en dragen de sporen van generaties die er woonden, werkten en leefden. De geur van versgebakken brood, het gelach van spelende kinderen en buren die over de heg een praatje maken – in Oud Joure lijkt de tijd soms even stil te staan. Juist die tijdloosheid geeft het zijn bijzondere waarde. Oud Joure ademt ambacht en nijverheid. Vroeger werkten hier kopergieters, klokkenmakers en koffiebranders; hun vakmanschap leeft voort, onder andere in het nabijgelegen Museum Joure, vlak bij de Kolk. Maar Oud Joure is meer dan een herinnering aan vroeger. Het leeft en bruist. Bewoners koesteren hun buurt en dragen het verleden met trots, terwijl bezoekers zich laten betoveren door de unieke sfeer. Via deze website ontdekt u alles over Oud Joure. Hoe zag de Vlecke er vroeger uit? Waar lagen de steegjes en opvaarten? Waar stonden de fabrieken en boerderijen? Wie waren de markante bewoners en wat maakte hen bijzonder? Welke onvergetelijke gebeurtenissen vonden hier plaats? U vindt het binnenkort allemaal hier.

Volgens de overlevering bracht grietman Philip Vegelin van Claerbergen (1685–1738) de aardappel naar Friesland na een reis naar Engeland, waar hij enkele knollen zou hebben ontvangen van prinses Anna, de echtgenote van Willem IV. Hoewel het verhaal als historisch curiosum wordt doorgegeven, lijkt er een illustere brief te bestaan waarin deze gebeurtenis beschreven staat. De afzender, ontvanger en datum van de brief zijn onbekend, maar de inhoud werpt een fascinerend licht op de mogelijke oorsprong van de aardappel in Friesland en de manier waarop het gewas de weg naar o.a. Het Bildt heeft gevonden, een van de plekken waar de aardappelteelt op grote schaal is opgepakt. Het schijnt dat in de mysterieuze brief het volgende staat te lezen: "De heer Vegelin van Claerbergen, grietman van Haskerland, heeft de aardappel in 1736 of 1737 naar Joure gebracht en op zijn landgoed geplant. Hij deelde de knollen met de heer Van Haaren, grietman van Het Bildt, die op zijn beurt de botanicus David Meese inschakelde. Meese teelde het gewas in St. Annaparochie en deelde de oogst met Herman Knoop, een gerenommeerde kruid- en fruitkundige en hortulanus in de tuin van prinses Maria Louisa, weduwe van Johan Willem Friso. Knoop bevorderde de verdere verspreiding van de aardappel." Volgens dezelfde bron werden in december 1742 voor het eerst aardappelen geserveerd aan het hof, tijdens een diner van prinses Maria Louisa met prins Willem IV en zijn vrouw. Pas in 1761 werd nabij St. Annaparochie voor het eerst een volledig stuk land met aardappelen beplant. De lokale bevolking keek toen nog met verbazing naar het onbekende gewas dat nu massaal op de akkers verscheen. Op een plattegrondje is aangegeven waar de eerste aardappel in Joure zou zijn gepoot: in het park van Herema State, tegenwoordig een plantsoen aan het einde van de Kattensingel (zie foto). Oproep: Wie kent deze mysterieuze brief of weet waar een origineel of afschrift ervan zich bevindt? Dit stukje verborgen geschiedenis verdient het om nader onderzocht te worden! Als u er toevallig een digitale versie van heeft dan kunt u deze hieronder uploaden.

Ooit kronkelden er tientallen smalle stegen door Oud Joure. Sommige waren nauwelijks breed genoeg voor een kruiwagen, andere dienden als drukke doorgangen naar werkplaatsen, molens of kleine arbeiderswoningen. Vandaag de dag zijn veel van die stegen verdwenen of verstopt geraakt achter nieuwbouw en schuttingen, maar wie goed kijkt, kan hier en daar nog een glimp opvangen van deze verborgen geschiedenis. De namen van die stegen vertelden je precies waar je was – of wie er de baas was. Zo werd een steeg vaak vernoemd naar een invloedrijke huizenbezitter die er woonde of meerdere woningen of kamers bezat. Andere stegen droegen de naam van een plek waar ze naartoe leidden: een molen of een markante werkplaats. Neem bijvoorbeeld de Veltmansteeg, genoemd naar Johannes Baukes Veltman, timmerman en huisjesmelker avant la lettre, die bijna de hele steeg bezat. Of de Houtmolensteeg, die zijn naam dankt aan de molen waar hout werd gezaagd – het ritme van het molenrad moet daar ooit hoorbaar zijn geweest tussen de muren. De Gerben Martenssteeg, genoemd naar een markante dorpsfiguur wiens naam nog steeds klinkt als je goed luistert. In deze stegen gebeurde het vlijtige en dorpse leven. Kinderen speelden er met zelfgemaakte tollen, buren kletsten over het weer en de laatste nieuwtjes, en er werd hard gewerkt – in viskarren, timmerwinkels, smederijen of vanuit huis. De stegen vormden een netwerk van verhalen, verbonden door plavuizen, klinkers en zandpaadjes, fluisterend van vroeger tijden. Vandaag zijn het slechts namen op oude kaarten of vage herinneringen van oudere inwoners. Maar voor wie de geschiedenis van Joure wil voelen, loont het de moeite om stil te staan bij die vergeten paden. Daar, tussen de stenen, liggen de wortels van het dorp – verstopt, maar nooit helemaal verdwenen. Alle stegen zullen op deze website herleven. Tijdens een dorpswandeling met een gids passeren ze trouwens ook de revue, dus van harte aanbevolen om deze eens te boeken bij de lokale VVV.

Voorwoord door Marten Buis (1914-1994) Op een koude middag in de winter van 1953 kwam de Leeuwarder kunstschilder Joh. Elsinga bij ons op bezoek. Hij had net wat schilderopdrachten in Joure afgerond en maakte – voor zijn eigen plezier – een schets van de besneeuwde Kakelsteeg. Deze schets zou later de basis vormen voor een mooie ets. Tijdens de koffie vertelde hij over een man die hem op straat had aangesproken. “Ik zet dit er nog maar even op,” zei hij in het Liwadders dialect, “want ook hier in de bouw verdwijnt de mooie oude sfeer.” De reactie van de man was nuchter: “Mooie oude sfeer, zegt u? U bedoelt de armoede, de rotzooi en de stank? Dat mag van mij zo snel mogelijk verdwijnen. Onze ouders en grootouders zaten er ook al in vast. Eeuwenlang geen verandering.” In de zomer van 1954 werd de bovenbouw van de Tolhuisbrug afgekeurd, afgezaagd en nooit meer hersteld. Het water van de Kolk kwam tot stilstand. Datzelfde jaar veranderde ook sociaal Nederland: de komst van “Drees” betekende dat ouderen niet langer arm hoefden te zijn. Een nieuwe tijd brak aan – en met die tijd kwamen veel veranderingen in ons dorp. Door al die ontwikkelingen ontstond het idee om herinneringen aan het oude Joure vast te leggen, in woord en beeld. Dat idee heeft nog even moeten rijpen, maar uiteindelijk ligt het resultaat nu voor u. Ik hoop dat Binnenpaden en Buitenbeentjes u fijne momenten zal bezorgen en herinneringen oproept aan een tijd die velen van ons nog helder voor de geest staat. In het eerste hoofdstuk – “Oude land- en waterwegen” – heb ik een jeugdherinnering verwerkt die veel indruk op mij maakte. Ook andere verhalen in dit boek zijn gebaseerd op persoonlijke ervaringen. Toch heb ik geprobeerd ze zo te vertellen dat ze herkenbaar zijn voor u als lezer – want ik geloof dat veel van mijn leeftijdgenoten soortgelijke herinneringen koesteren. Tot slot wil ik mijn dank uitspreken aan iedereen die heeft geholpen bij de totstandkoming van dit boek. Dankzij bijdragen van onder meer Douwe Egberts, de Friesland Bank, Kultuerried Skasterlân, het N.M.B., het Nutsdepartement, Stichting Westermeer, de Verenigde Jouster Drukkerijen en de heer P.R. van der Zee, is dit boek mogelijk geworden. Zonder hen zou dit project niet van de grond zijn gekomen. Addendum door Max Buis, zoon van Marten Buis Met het verschijnen van dit boek op internet wordt een wens in vervulling gebracht die mijn vader ongetwijfeld zou hebben gewaardeerd. Hij vond het belangrijk om herinneringen aan het oude Joure levend te houden – niet alleen voor zijn generatiegenoten, maar juist ook voor jongere mensen die via deze verhalen een beeld krijgen van hoe het leven vroeger was. Dat zijn werk nu online beschikbaar is, maakt het mogelijk om een geheel nieuw en internationaal publiek te bereiken. Het geeft zijn woorden een tweede leven – iets waar hij met trots en dankbaarheid op zou hebben teruggekeken.

Het gebied rond Museum Joure wordt vaak beschouwd als het mooiste stukje van Joure. Dit charmante deel van het dorp... beter gezegd "de Vlecke", ademt geschiedenis, ambacht en karakter. Mensen met verstand van dorpsgezichten noemen het vaak "een mooi ensemble", vrij vertaald een mooie verzameling. Museum Joure is gevestigd op een uniek, historisch industrieterrein midden in het centrum. Het bestaat uit tien monumentale panden, waaronder de eerste fabriek van Douwe Egberts, de iconische winkel De Witte Os en diverse werkplaatsen zoals een klokkenmakerij, drukkerij en metaalwarenfabriek. Bezoekers kunnen hier niet alleen kijken, maar ook zelf ervaren hoe koffie werd gebrand, klokken werden gemaakt en drukwerk tot stand kwam. Rondom het museum ligt een sfeervol park met kades, een museumtuin en het zes meter hoge kunstwerk 'Kaskade' van Klaas Gubbels. Deze omgeving nodigt uit tot wandelen en genieten van de rust en het groen. Het museumcafé, gevestigd in de voormalige tuinkamer van een Douwe Egberts-directeur, biedt een gezellige plek om te ontspannen met een kop koffie of thee.  De Midstraat, waar De Witte Os zich bevindt, is een levendige winkelstraat met een rijke geschiedenis. Hier proef je de sfeer van vroeger en zie je hoe Joure zich heeft ontwikkeld tot een ambachtsdorp met stadse allure. De combinatie van historische panden, ambachtelijke winkels en gezellige cafés maakt dit deel van Joure bijzonder aantrekkelijk. Of je nu geïnteresseerd bent in geschiedenis, ambacht of gewoon wilt genieten van een mooie omgeving of een mooie verzameling, het gebied rond Museum Joure biedt voor ieder wat wils. Het is een plek waar het verleden tot leven komt en waar je de passie voor het maken kunt voelen.

Een treffendere benaming dan "Giethoorn aan de Hurdspytsje" voor het gebied van de Overspitting tussen de E.A. Borgerstraat en de bocht van de Sewei, zoals oudere Jousters het kenden, is nauwelijks te bedenken. Een rij van ongeveer tien "heechhouten" (hoge houten bruggen) verleende dit gebied een romantisch karakter. Het verhaal over het ontstaan van de naam "Hurdspytsje" is enigszins romantisch, althans als we de overleveringen van mensen als D.Tj. de Vries, destijds redacteur-uitgever van de Jouster Courant, en de oud-Jouster Jelle Hesselius mogen geloven. De één schreef erover, de ander vertelde erover. Niemand kan echter garanderen dat deze overleveringen volledig op feiten berusten. Het verhaal begint vermoedelijk in de tijd dat Ulbe van Hoytema grietman van Haskerland was (1549-1558). Hij zou opdracht hebben gegeven om de in verval geraakte verbindingsvaarten in Westermeer opnieuw uit te graven, mede omdat rond 1550 vanuit Heerenveen de Heerensloot werd of zou worden gegraven. Een overweging kan zijn geweest dat men een deel van het vervoer naar het buitenwater via Joure wilde leiden. Bovendien was een verbinding met de nieuwe turfwinningsgebieden aantrekkelijk. Alles draaide tenslotte om het "aardgas" van toen: turf. De Overspitting werd gerealiseerd. De platte draaien en lastige sleepbarten werden vervangen door heechhouten, waar schepen met gestreken mast onderdoor konden varen. Grietman Van Hoytema zou zich intensief hebben ingezet voor de voortgang van het werk en de arbeiders zo hebben opgejaagd dat de naam "Hurdspytsje" ontstond. De vergelijking met Giethoorn ontstond veel later. Mogelijk zagen bereisde Jousters in Giethoorn overeenkomsten met hun eigen omgeving. Het kan ook zijn dat na de 18e eeuw de aanwezigheid van veel Gieterse turftrekkers in deze omgeving een rol speelde. Zeker is dat er in de Overspitting veel werd gepunterd door boeren en tuinders, die via deze vaarweg hun producten naar de Libra-boten van Kramer brachten. Deze boten verzorgden het verdere vervoer naar de veiling in Sneek. Tijdelijk hoefde men niet verder te varen dan tot de Jouster veiling, die in 1933 aan de Overspitting, tussen de E.A. Borgerstraat en de Oosterstraat, werd gevestigd. Deze veiling kende echter geen lang bestaan. De "grote vaart" in de Overspitting was in 1932 eigenlijk al verleden tijd. De laatste modderschipper kwam dat jaar met zijn schip vast te zitten, zo erg dat het achterstevoren moest worden teruggebouwd. Daarmee kwam een einde aan de droom van grietman Van Hoytema. De Overspitting is overigens nooit een echt goed vaarwater geweest. Aanvankelijk lagen er te veel "zetten" en "tillen" overheen, en later al die heechhouten in Westermeer. Een zeil kon niet worden gevoerd en er kon niet worden gejaagd, omdat er geen jaagpad was aangelegd. Philip Vegelin van Claerbergen, van 1707 tot 1738 grietman van Haskerland, had er dan ook geen moeite mee om in 1716 de Overspitting af te snijden door er dwars doorheen een polderdijk aan te leggen. Hij had weer een nieuwe polder laten maken. Hoewel de Overspitting als vaarwater dus niet veel voorstelde, bleef het karakter tot rond 1970 aardig bewaard. Daarna veranderde ook daar alles. Gelukkig is door de aanleg van vijverpartijen en de aanwezigheid van bruggetjes nog iets van het oude landschap in de nieuwe woonwijken van Joure terug te vinden.

Oud Joure, de historische kern van het huidige Joure, was eeuwenlang onlosmakelijk verbonden met het omliggende agrarische landschap. Hoewel het dorp zich gaandeweg ontwikkelde tot een regionaal centrum van handel en ambacht, lagen de wortels stevig verankerd in de landbouw. Deze agrarische achtergrond was niet alleen voelbaar, maar ook zichtbaar in het straatbeeld van de vlecke. Boerderijen stonden niet alleen in het buitengebied, maar ook midden in het dorp. Aan de Midstraat – tegenwoordig bekend als winkelstraat – stonden vroeger boerenbedrijven met koeienstallen, hooizolders en mestvaalten. Sommige panden hadden een voorhuis waar de familie woonde, terwijl het achterhuis dienstdeed als stal of opslag. Tussen de huizen lagen smalle stegen die toegang gaven tot de erven, waar het boerenwerk plaatsvond. Opvaarten – smalle watergangen – zorgden voor aan- en afvoer van goederen zoals hooi, mest en vee, vaak per praam. Deze verwevenheid van dorpsleven en boerenbedrijf was typerend voor Joure. Terwijl aan de voorkant van het huis melk, eieren of peulvruchten werden verkocht aan dorpsgenoten, werd aan de achterkant het boerenwerk voortgezet. De geur van koeien en het geluid van klompen op de keien waren alledaags in de vlecke. Zelfs religieuze gebouwen vonden tijdelijk onderdak op boerenzolders, zoals bij de familie De Jong, waar een parochiekerk werd ingericht boven de stal. De groei van Joure en de opkomst van handel, nijverheid en verkeer leidden er uiteindelijk toe dat veel van deze boerenbedrijven verdwenen of naar buiten het dorp werden verplaatst. Toch zijn er nog sporen van deze agrarische geschiedenis zichtbaar: oude stegen, teruggezette gevels, en verhalen die voortleven in de herinneringen van oudere Jousters. Oud Joure is daarmee niet alleen een plek van historie, maar ook een tastbare herinnering aan een tijd waarin het boerenleven en het dorpsleven hand in hand gingen – midden in de vlecke.

De naam Torenstraat, ook wel "Toerstege" genoemd, spreekt eigenlijk voor zich: deze verwijst naar de Jouster Toren uit 1628. Naast deze naam waren er ook andere benamingen in gebruik, met name voor de twee stegen die vanuit de Midstraat toegang boden tot de Torenstraat. Tussen deze stegen stond hotel "Het Wapen van Haskerland", later bekend als Hotel Van der Feer. De steeg tussen de toren en het hotel heette de Wijde Steeg of Kerksteeg. De ingang aan de andere kant werd aangeduid als de Anne Pieckessteeg, maar stond ook bekend als de Smalle of Nauwe Kerksteeg. Het hotel werd in 1923 afgebroken. Al eerder waren er in de Torenstraat veranderingen. In 1865 werd een klein deel van de Torenstraatvaart gedempt (zie ook het hoofdstuk over de Boterwaag). In maart 1902 vierden bewoners uitbundig het besluit van de gemeente om ook het laatste en grootste deel van de vaart te dempen. Dit hing samen met het verval en de sluiting van de Boterwaag in 1898. De bewoners waren blij dat ze verlost werden van stank en rattenoverlast. In 1911 volgde de sloop van het waaggebouw, waarna er een nieuwe politiewoning werd gebouwd, met daarachter ruimte voor de brandspuit en een politiebureau. De Torenstraat had hiermee volgens velen een flinke opknapbeurt gekregen. Door de afbraak van het hotel in 1923 ontstond de mogelijkheid om het verkeer via de Torenstraat en het Zand te leiden, al duurde het nog zestien jaar voordat deze wens werkelijkheid werd. Ondanks het wegvallen van de wekelijkse marktdrukte wisten veel winkels in de Torenstraat nog jarenlang te overleven. In de periode tussen 1920 en 1950 vonden we er nog drie slagerijen, enkele kruideniers, twee meubelzaken (waarvan één met voornamelijk tweedehands meubelen, waaronder prachtige antieke stukken), twee schoenenzaken, een drogisterij, een drankhandel, een boekwinkel, een brandstofhandel, een viswinkel, een kapper, twee meubelfabrieken, een galanteriezaak, een oliebollenbakker, een sigarenwinkel, een kleermaker (met staalmonsters voor het raam), een klompenwinkel en maar liefst vier groentewinkels. Naast winkels waren er in de Torenstraat ook diverse openbare instellingen gevestigd, zoals het Armhuis, het Weeshuis, de Waag en de Spijskokerij (in de volksmond de "Sopkôkerij"). Ook kende de straat de openbare Armhuispomp, die diende als ontmoetingsplaats waar bewoners niet alleen water haalden, maar ook de laatste nieuwtjes uitwisselden. In juni 1883 liep dit uit de hand toen iemand petroleum in de pomp had gegooid. Later diende de pomp als speeltoestel voor de jeugd, totdat deze in 1949 door de gemeente werd verwijderd met het plan hem elders in Joure te herplaatsen — helaas is de pomp sindsdien spoorloos verdwenen. Verder kende de Torenstraat het "Griene Steechje", met tien diaconiekamertjes voor arme ouderen. In het eerste kamertje woonde Wopkje, de "mûtsewasker". Over de herkomst van de naam "Griene Steechje" deden verschillende verhalen de ronde: sommigen dachten aan Wopkjes groene mutsen die ze voor het raam tentoonstelde, anderen verwezen naar de mini-bleekveldjes of naar de typische groene kleur van de straat. Wopkje hing altijd mutsen op een touw voor het raam, die begonnen te dansen als kinderen tegen de kozijnen drukten — zeer tegen haar zin. In het tweede kamertje woonde Sjouk Sjoechje, die samen met haar kleinzoontje Gerard Heintjes op slechts enkele vierkante meters leefde. Van de vier gulden die zij per week ontving, werd door het Armbestuur twee gulden ingehouden, wat destijds leidde tot vragen in de gemeenteraad — zonder resultaat. De schilderachtige huisjes, daterend uit de 17e eeuw, stonden haaks op de straat en besloegen samen ongeveer dertig meter. Ieder kamertje had een raam met kleine roedeverdelingen, typisch voor die tijd. In de jaren dertig werden de huisjes gesloopt. Waar de fraaie onder- en bovendeuren, betegelde schouwen, ijzeren haardplaten en bedsteedeurtjes zijn gebleven, is onbekend. Destijds zag men niet de waarde die deze historische elementen later zouden hebben. Ook verdwenen rond 1970 de laatste historische gevelwanden uit de Torenstraat, waarmee de "gedaante van een stad" en het "stadsgezicht van de Vlecke" definitief verloren gingen.