Uitgelichte vensters:

Vandaag de dag herinnert niets in de Boterstraat nog aan haar agrarische oorsprong. Wat ooit misschien boerenland was, werd in de loop van de tijd volgebouwd met piepkleine huisjes, werkplaatsen, pakhuizen en winkeltjes. Handelaren en huisjesmelkers zagen kansen en benutten iedere vierkante meter. Wie het straatje vandaag ziet, kan zich nauwelijks voorstellen hoeveel bedrijvigheid er ooit was. In de 19e en 20e eeuw zaten er onder andere twee bakkerijen, twee brandstofzaken, een manufacturier, een meubelmakerij (van Franke Looyenga), een schilderwerkplaats, kruideniers, groentehandelaren en een slager. Volgens de gemeentelijke administratie van 1864 woonden en werkten er verbazingwekkend veel mensen op dit kleine stukje Joure. De lijst van woningeigenaren maakt bovendien duidelijk dat sommige families, zoals de dames Bourboom en Borduin en de familie Looyenga, goed geboerd hebben als verhuurders. Kleine kamers leverden een huurder een gulden per week op — een rendement van 100% op een investering van vijftig gulden! Daar kunnen hedendaagse "huisjesmelkers" slechts van dromen. Een kleurrijk figuur uit die tijd was Jan Bosma, bijgenaamd "Jan Poppelapke". Als hij een bestelling moest bezorgen, wandelde hij met zijn fiets aan de hand naar de Midstraat, zette zich pas bij de Jouster toren af en sprong dan sierlijk op zijn zadel. Zijn vaste ritueel zorgde altijd voor een glimlach bij omstanders. Een andere bekende was slager Wiersma, die elk jaar rond Pasen als eerste met een versierde koe door de Midstraat trok. De Concertzaal en de Preciezen Een bijzonder gebouw in de Boterstraat was de Concertzaal van Romke Sjoerds de Boer. Voordat het een café en danszaal werd, stond hier vanaf 1761 de kerk van een afgescheiden groep Doopsgezinden, de zogenaamde "Preciezen". Na hun hereniging met andere Doopsgezinden in 1817, kreeg het gebouw meerdere bestemmingen: van catechisatieruimte tot vergaderplek en later verkoop aan de Gereformeerde gemeente. Vanaf 1922 begon het pand een tweede leven als uitgaansplek. In crisistijd bood Romke's Concertzaal jongeren een betaalbare plek om samen te komen: één consumptie was genoeg om de hele avond te blijven hangen — én danslessen te volgen. Leven in de zijsteegjes De smalste steegjes van Joure lagen rondom de Boterstraat. Grote gezinnen, zoals dat van stoelenmatter Hendrik Kallenkote, woonden er in krappe kamertjes uit de vroege 18e eeuw. De dagelijkse strijd om ruimte was groot, zeker als er met een afgewerkte stoel achter op de fiets gemanoeuvreerd moest worden door het nauwe steegje. Zelfs in deze omstandigheden bloeide het verenigingsleven: de “roden” hielden vergaderingen en zangrepetities in een piepklein, donker gebouwtje. Wie nu terugkijkt op “de goede oude tijd” ziet vooral het charmante plaatje, een ensemble van mooie gevels en een wit houten ophaalbruggetje. Maar achter de nostalgie schuilen ook de schaduwkanten van een tijd waarin het leven in de Boterstraat verre van makkelijk was.

Joure is een dorp waar traditie en folklore nog volop leven. Niet achter glas in een museum, maar zichtbaar en voelbaar in het hart van het dorpsleven. Elk jaar opnieuw komt die rijke cultuur tot uiting in een reeks bijzondere evenementen, waarin geschiedenis, gemeenschap en feest samenkomen. De bekendste is natuurlijk de Jouster Merke, een levendige najaarsmarkt met eeuwenoude wortels, waar handel, kermis en ontmoeting samenkomen. Maar Joure kent meer tradities die het karakter van het dorp kleuren. Een daarvan is de Boerebrulloft, een folkloristisch huwelijksfeest waarbij deelnemers in traditionele Friese klederdracht en met authentieke rijtuigen een ouderwets boerenhuwelijk naspelen. Muziek, dans, rituelen en gezelligheid maken er een waar spektakel van, dat jaarlijks veel publiek trekt. Ook de harddraverij, traditioneel gehouden op de maandag na de Jouster Merke, is een vast onderdeel van het feestprogramma. In deze paardenrace strijden rijders in sulky’s (lichte wagentjes) om snelheid en eer op de Jouster straten. Het is een geliefde traditie die sport en volksvermaak met elkaar verbindt. Door het jaar heen zijn er bovendien verschillende braderieën, streekmarkten en kleinere jaarmarkten, waar lokale ondernemers, ambachtslieden en hobbyisten hun producten aanbieden. Denk aan de streekproductenmarkt op de Midstraat, de kerstfair of zomerse rommelmarkten in de dorpskern. Deze evenementen bieden niet alleen koopwaar, maar versterken ook het gemeenschapsgevoel en het contact tussen inwoners en bezoekers. Of het nu gaat om een boerenbruiloft, een paardenrace of een gezellige braderie: al deze evenementen laten zien hoe Joure haar tradities koestert en telkens opnieuw vormgeeft. Het zijn momenten van verbinding, van herkenning, en vooral van feest. Hier leeft het verleden voort in het nu — en daar is Joure trots op.

Er is al zo veel geschreven over de Jouster Toer dat er voor historici nauwelijks nog iets nieuws te ontdekken valt. Toch denken veel oudere inwoners van Joure met weemoed terug aan de levendige taferelen rondom de toren. Daarom hier alsnog een verhaal vol alledaagse herinneringen, waarin de toren als stille getuige fungeert. Een bijzondere herinnering is die aan het dagelijkse klokluiden. Elke werkdag, klokslag twaalf uur, luidden een paar mannen uit het Armhuis de klokken. Voor de jeugd was het een dagelijks spektakel om hen aan de touwen te zien hangen. Vooral als Homme, een joviale man, erbij was, mochten kinderen soms zelf even aan het touw hangen om een paar keer op en neer te zwaaien. Bij andere klokkenluiders moest je dat maar laten, anders liep je het risico een straal tabakssap over je heen te krijgen. Eén dag per jaar bleef het stil om twaalf uur: dan gingen de Armhuisbewoners op hun jaarlijkse uitstapje. Bij begrafenissen klonk een ander, meer gedragen klokgeluid. Sommige Jousters meenden daarin de woorden te horen: "de-man-’n-mingel ... de-man-’n-mingel ..." en als de klok van Westermeer het overnam: "kom...no, kom...no, kom...no." De ‘toershoeke’ – de hoek bij de toren – was dé ontmoetingsplek. Vooral op zaterdagavond, als de winkels tot tien uur open waren, was het er gezellig. Soms stond er een koopman met allerlei snuisterijen. Op de achtergrond sierde jarenlang een groot gemeentelijk aanplakbord de torenmuur. Ook de boeren van de Sluisdijk ontdekten deze plek: zij zetten er hun melkbussen neer. Niet iedereen was daar blij mee; het onderwerp haalde zelfs de gemeenteraad. Soms mochten kinderen met Albert Mast mee de toren in om de vlag te hijsen. Een hele onderneming: de vlag moest via een gat in het bovenste koepeltje omhoog gehesen worden. In de toren lagen ook antieke lansen uit de 17e en 18e eeuw – houten stokken met ijzeren punten, beschilderd in verschillende kleuren om rangen aan te geven. Helaas zijn bijna alle lansen verdwenen. De torenhoek was bovendien een rustplek voor waterhalers. Ze kwamen uit de Torenstraat met twee zware emmers water, meestal gehaald bij de gemeentepomp tegenover het Armhuis, in de volksmond de ‘Armhuispomp’ genoemd. Wie liever regenwater wilde, haalde dat bij de grote regenputten (‘tsjerkebakken’) achter de kerk, waar schoon water van de kerkdaken in stroomde. Het werd liefkozend ‘Trinus-Aaltsjewetter’ genoemd, naar het echtpaar Trinus en Aaltje. Aaltje hield toezicht op het putgebruik en incasseerde voor elke emmer één cent – handig opgeborgen onder haar rokken. Ze lette scherp op jongens die in de regenbak wilden spugen om vervolgens triomfantelijk te roepen: "De hele Jouwer drinkt mijn spuug!" Met de aanleg van de waterleiding in 1928 kwam een einde aan deze tradities. De meeste inwoners zagen de waterleiding als een enorme vooruitgang, al weigerden sommigen koppig om hun huis aan te sluiten. Een voormalig armmeester, Wielenga, verhuisde zelfs naar Sneek om daar in een huis mét waterleiding te wonen. Zoals eerder genoemd, bleef het tijdens het jaarlijkse uitstapje van het Armhuis stil rond de toren. ’s Avonds werd de thuiskomst feestelijk gevierd met muziek van het corps "Concordia", wat veel mensen op de been bracht. De uitstapjes gingen met auto’s van particulieren naar bestemmingen als Paterswolde, Frederiksoord en Gaasterland. Op woensdag 9 juli 1930 werd zelfs een groepsfoto gemaakt in Assen. Na 1932 kwam een eind aan de dagelijkse klokluiden. Uit zuinigheid besloot de gemeenteraad ermee te stoppen. Het leverde de gemeente nog geen 200 gulden per jaar op...

De Veltmansteeg, officieel bekend als de Roggemolensteeg, was oorspronkelijk het pad naar een korenmolen aan de Overspitting. De officiële naam verwijst naar deze molen, terwijl de gangbare naam afkomstig is van timmerman Johannes Baukes Veltman. Hij bezat naast zijn eigen woning ongeveer 26 arbeiderswoningen, waaronder vrijwel alle huizen in de steeg. Destijds was het gebruikelijk dat een steeg de naam kreeg van de grootste huizenbezitter, wat ook elders in Joure voorkwam. In de jaren twintig en dertig woonden er in de Veltmansteeg diverse kleurrijke figuren. Een opvallende bewoner was visboer Wietse Waterlander, bekend om zijn plagerige streken. Als hij zijn pruimtabak had uitgekauwd, gaf hij deze soms aan een jongere met de opmerking: "do soest altyd noch wat fan my ha" ("je wilde altijd nog iets van mij hebben"). Tegenwoordig zou je worden aangeklaagd. De dochters van zijn buren, Harm en Hendrikje, besloten op een avond wraak te nemen. Ze maakten een pop van een opgevulde overall en plaatsten deze rond middernacht voor Wietse's deur. Na herhaaldelijk kloppen op zijn raam, opende Wietse de deur met een brandende lucifer in de hand, waarna de pop op hem viel. Hij schrok zich een hoedje. Dit leidde tot grote hilariteit in de steeg.  Een andere keer haalden Gerrit Booij en zijn vrouw Janne een grap uit. Gerrit, die als eerste in Joure ijs verkocht vanuit de achterbak van een T-Ford, wist dat Wietse met open bedsteedeuren sliep. Op een zomernacht schoven ze het raam verder open en hingen een schapenkop aan een hengel boven Wietse's hoofd. Na op de buitendeur te bonzen, schrok Wietse wakker en riep luid, tot groot vermaak van de omstanders. Op warme zomernachten sliep Wietse soms in zijn viskar. Tijdens zo'n nacht werd hij gewekt door een politieagent die, nieuwsgierig naar de viskar, ernaast stond. Wietse, half wakker, zei: "wat is 't warm, net?" ("wat is het warm, hè?"), agent kreeg het er warm en koud tegelijk van. De Veltmansteeg huisvestte ook enkele bekende visstropers: Berend Regeling, Rigter van der Zee en Rutger Keunig. Zij zetten vaak palingrepen uit, zelfs tijdens een hevig onweer. Op een zaterdagnacht besloten ze hun geluk te beproeven in de Overspitting. De volgende ochtend haalden ze meer bokkingkoppen dan palingen boven water. Naast Wietse woonden er meer kleine zelfstandigen in de steeg. Franke de Boer was een meester in kastschilderen en verkocht later groenten vanuit een kar. Geertje Booij verkocht petroleum vanuit een vat in haar gang. Op zolder hield Tekstra zich bezig met houtsnijden. Tuindersfamilies zoals Kootje en Van Aalzum waren er gevestigd, evenals twee timmerwinkels en een groentewinkel. Voorin de steeg, achter de fietsmakerij van Schootstra, woonde en werkte smid Jacob Kerkhof. Voor drie centen kon je bij hem een klomp laten krammen (breuk herstellen). Als zijn pruimtabak op was, vroeg hij je om op één klomp naar Jacob Kornelis te gaan voor een nieuw pakje. Als dank mocht je één cent houden.

Lang voordat fabrieken en machines het straatbeeld bepaalden, klonk in de straten van Joure het ritmische tikken van hamers, het suizende geluid van beitels over hout, en het sissende gieten van gloeiend metaal. Joure was een echt ambachtsdorp, waar vakmanschap en nijverheid de ruggengraat vormden van de lokale economie. In de kleine werkplaatsen en achterhuizen werkten generaties lang ambachtslieden aan hun met zorg gemaakte producten. Neem de kastmakers: zij bouwden kasten met rijke houtsnijwerk en verborgen laadjes, ware kunstwerken die vaak het middelpunt van de woonkamer waren. Niet ver daarvandaan stonden de koper- of geelgieters aan hun ovens. In hun roodgloeiende werkplaatsen goten ze met uiterste precisie onderdelen voor Friese klokken, gebruiksvoorwerpen en later ook onderdelen voor de opkomende zuivelindustrie. Ook de zilversmeden, klokkenmakers, kuipers en tingieters waren bekende gezichten in het dorpsleven. Elk ambacht had zijn eigen geur, geluid en ritueel. In Joure was zelfs de scheepsbouw goed vertegenwoordigd – logisch, met al dat water in de omgeving. En laten we de drukkerijen, leerlooiers, smeden en zeepzieders niet vergeten; stuk voor stuk droegen zij bij aan een bruisend netwerk van handwerk en innovatie. Wat deze ambachten bijzonder maakte, was de onderlinge samenwerking. De klokmaker had de kastmaker nodig, die op zijn beurt afhankelijk was van de houtleverancier. De geelgieter goot het uurwerk, en de schilder voorzag het van sierlijke decoraties. Alles was met elkaar verweven, als een goed afgestemde machine — maar dan van vlees, bloed en vakmanschap. Tegenwoordig zijn veel van deze ambachten verdwenen of veranderd, maar hun sporen zijn nog overal zichtbaar. In de gebouwen, in de verhalen van oude families, en in het Jouster Museum, waar de geest van dit ambachtelijke verleden springlevend wordt gehouden. Joure mag dan modern zijn geworden, maar het hart klopt nog altijd in het ritme van de handenarbeid die het dorp groot maakte.

Voorwoord door Marten Buis (1914-1994) Op een koude middag in de winter van 1953 kwam de Leeuwarder kunstschilder Joh. Elsinga bij ons op bezoek. Hij had net wat schilderopdrachten in Joure afgerond en maakte – voor zijn eigen plezier – een schets van de besneeuwde Kakelsteeg. Deze schets zou later de basis vormen voor een mooie ets. Tijdens de koffie vertelde hij over een man die hem op straat had aangesproken. “Ik zet dit er nog maar even op,” zei hij in het Liwadders dialect, “want ook hier in de bouw verdwijnt de mooie oude sfeer.” De reactie van de man was nuchter: “Mooie oude sfeer, zegt u? U bedoelt de armoede, de rotzooi en de stank? Dat mag van mij zo snel mogelijk verdwijnen. Onze ouders en grootouders zaten er ook al in vast. Eeuwenlang geen verandering.” In de zomer van 1954 werd de bovenbouw van de Tolhuisbrug afgekeurd, afgezaagd en nooit meer hersteld. Het water van de Kolk kwam tot stilstand. Datzelfde jaar veranderde ook sociaal Nederland: de komst van “Drees” betekende dat ouderen niet langer arm hoefden te zijn. Een nieuwe tijd brak aan – en met die tijd kwamen veel veranderingen in ons dorp. Door al die ontwikkelingen ontstond het idee om herinneringen aan het oude Joure vast te leggen, in woord en beeld. Dat idee heeft nog even moeten rijpen, maar uiteindelijk ligt het resultaat nu voor u. Ik hoop dat Binnenpaden en Buitenbeentjes u fijne momenten zal bezorgen en herinneringen oproept aan een tijd die velen van ons nog helder voor de geest staat. In het eerste hoofdstuk – “Oude land- en waterwegen” – heb ik een jeugdherinnering verwerkt die veel indruk op mij maakte. Ook andere verhalen in dit boek zijn gebaseerd op persoonlijke ervaringen. Toch heb ik geprobeerd ze zo te vertellen dat ze herkenbaar zijn voor u als lezer – want ik geloof dat veel van mijn leeftijdgenoten soortgelijke herinneringen koesteren. Tot slot wil ik mijn dank uitspreken aan iedereen die heeft geholpen bij de totstandkoming van dit boek. Dankzij bijdragen van onder meer Douwe Egberts, de Friesland Bank, Kultuerried Skasterlân, het N.M.B., het Nutsdepartement, Stichting Westermeer, de Verenigde Jouster Drukkerijen en de heer P.R. van der Zee, is dit boek mogelijk geworden. Zonder hen zou dit project niet van de grond zijn gekomen. Addendum door Max Buis, zoon van Marten Buis Met het verschijnen van dit boek op internet wordt een wens in vervulling gebracht die mijn vader ongetwijfeld zou hebben gewaardeerd. Hij vond het belangrijk om herinneringen aan het oude Joure levend te houden – niet alleen voor zijn generatiegenoten, maar juist ook voor jongere mensen die via deze verhalen een beeld krijgen van hoe het leven vroeger was. Dat zijn werk nu online beschikbaar is, maakt het mogelijk om een geheel nieuw en internationaal publiek te bereiken. Het geeft zijn woorden een tweede leven – iets waar hij met trots en dankbaarheid op zou hebben teruggekeken.

Het is aannemelijk dat de landerijen in het gebied van Westermeer en Joure rond het jaar 900 tot 1000 zijn ingedeeld en in gebruik genomen. Later schermden de landheren hun gebieden, gelegen aan het onmisbare water, keurig af van die van hun pachters. Deze pachters vestigden hun boerderijen op de hoge zandruggen. Aan weerszijden daarvan liep de grond af naar beneden. Nog steeds ligt de Midstraat hoger dan het omliggende gebied. Op de natuurlijke stenk, zoals de Overspitting in die tijd werd genoemd, kon men varen. Daarom was het logisch dat er een opvaart naar elke boerderij werd aangelegd. Zo ontstonden uiteindelijk aan de noordkant van Joure de opvaarten, die het dorp altijd een zekere schilderachtigheid hebben gegeven. Het lijkt erop dat de opvaarten in de eerste eeuwen uitsluitend naar de diverse boerderijen leidden, in ieder geval aan de noordkant. Al deze opvaarten kwamen uit op de Overspitting, zodat de adel via brug en sluis de eindcontrole in handen hield. Waarschijnlijk begon men vanuit Westermeer; veel boeren hadden daar later nog altijd een eigen opvaart. Daarna volgde het Jouster gebied, en zolang dat vrijwel uitsluitend door boeren werd bewoond, zal het daar niet anders zijn geweest. Maar zodra er meer en ook andere bewoners kwamen, werden de stroken grond tussen de vaarten in gebruik genomen, en op die manier ontstonden de stegen en sloppen. Joure heeft ze heel lang gekend: smalle stegen, volgepropt met kleine arbeiderswoningen en hier en daar wat kleinschalige industrie. Dit betreft de noordkant; aan de zuidkant lag het wat anders. Aan die kant hadden de Van Baerdts op Oud Hof het iets minder goed voor elkaar dan de Herema's, maar men had wel zijn best gedaan. Om te beginnen had men vanuit het Kromme Var een eigen aanvoersloot laten graven. Via het Kromme Var was er verbinding met open water, en dus had het Oud Hof een eigen uitgang naar het buitenwater. De aanvoersloot droeg de naam Jentjesvaart; vanuit die vaart kwam men via de Jonkersvaart bij de Harddraversdijk – toen nog een zandpad – op het punt waar later de Omkromte die dijk zou bereiken. Daar hadden de bewoners van Oud Hof een eigen sluis en brug, net als de Vegelins, maar dan kleiner. Na het passeren van die obstakels kon men achter de Bûtsingel varen in de richting van het bruggetje in de Heidensingel, dat oudere Jousters zich nog herinneren en waar volgens overlevering de hoofdingang van Oud Hof zou hebben gestaan. Linksaf varend kwam men daarna in “de vijver”, zoals de omwonenden het water naast de Simonsteeg (later Hobbe van Baerdtstraat) altijd hebben genoemd. Dichter bij Joure, bij het huisje dat houtdraaier Van der Veer daar rond 1900 liet bouwen en waar later klokschilder Roel Otter jaren woonde en werkte, kon men twee kanten op varen. Linksaf is een verhaal apart, waarover later meer. Rechtsaf varend kwam men al gauw bij wat soms een haven wordt genoemd, maar wat mogelijk slechts een aanleg- en draaiplaats is geweest. Op die plaats is na de Tweede Wereldoorlog “De Brug” gebouwd. Even verder kruiste men de Groenendalsteeg, waar een sleepbarte, later een bruggetje, voor wat oponthoud zorgde. Dat was ook het geval op de kruising met de IJsbrandijsteeg. Daarna ging het verder achter de rooms-katholieke kerk langs. Dat gedeelte werd destijds het “IJsbaanslootje” genoemd; van daaruit moest de oude Jouster ijsbaan – ongeveer daar waar later het Theresiahuis werd gebouwd – onder water worden gezet. Na een afbuiging in noordelijke richting kon men onder de Midstraat door varen. Op dat punt verliet men de watertjes waar de elite van Oud Hof nogal wat invloed had. Na dit tochtje kwam men uit in de vaart naast de Veltmansteeg (later Roggemolenstraat) en passeerde aan de linkerkant een boerderij, waarin later een restaurant zou worden gevestigd. Nadat men de huizen aan de Veltmansteeg was gepasseerd, kon men linksaf onder een houten brug door varen in de richting van de Kakelsteeg (later Sinnebuorren). Aan de Midstraat-kant van de vaart naast de Kakelsteeg was het “opslag”, waar onder meer het hooi werd aangevoerd voor de boerderij van Joh. en Wietske Tadema-Rijpkema, de laatste boerderij die met het voorhuis aan de zuidkant van de Midstraat stond. Alle watertjes aan de zuidkant van Joure waren toen al buiten gebruik; de bewoners aan die kant van de Midstraat hadden los- en laadrechten gekregen in de noordelijke opvaarten.

In de 17e eeuw vestigde de invloedrijke familie Van Baerdt zich in Joure en liet het statige Oud Hof bouwen. Deze buitenplaats bevond zich op een strategische locatie aan de zuidkant van het dorp, met directe toegang tot het water via de Jentjesvaart en de Jonkersvaart. Deze waterwegen verbonden het landgoed met het open vaarwater, waardoor de familie goederen kon vervoeren zonder afhankelijk te zijn van andere routes of tolposten. Het Oud Hof was omgeven door zorgvuldig aangelegde tuinen, vijvers en grachten, die niet alleen dienden als sierlijke elementen, maar ook als praktische waterwegen. De hoofdingang van het landgoed bevond zich vermoedelijk ter hoogte van de huidige Heidensingel, waar vroeger een bruggetje lag dat toegang gaf tot het terrein. Na verloop van tijd verloor het Oud Hof zijn oorspronkelijke functie en werd het uiteindelijk afgebroken. Op het terrein zijn later woningen en instellingen gebouwd, waaronder het Theresiahuis. Toch herinneren straatnamen zoals de Hobbe van Baerdtstraat en de aanwezigheid van oude waterlopen aan de rijke geschiedenis van het landgoed. Reconstructie van de omgeving van het Oud Hof Op basis van historische kaarten en overleveringen kunnen we de omgeving van het Oud Hof als volgt reconstrueren: Locatie: Het Oud Hof bevond zich aan de zuidzijde van Joure, nabij de huidige Heidensingel en Hobbe van Baerdtstraat. Waterwegen: De Jentjesvaart en Jonkersvaart liepen langs het landgoed en verbonden het met het Kromme Var en andere open wateren. Toegang: De hoofdingang lag vermoedelijk bij de Heidensingel, waar een bruggetje toegang gaf tot het terrein. Omgeving: Het landgoed was omgeven door tuinen, vijvers en grachten, die zowel decoratief als functioneel waren. Hoewel het Oud Hof zelf niet meer bestaat, blijft de invloed ervan zichtbaar in het huidige Joure. Straatnamen, waterlopen en de structuur van de wijk herinneren aan het eens zo prominente landgoed van de familie Van Baerdt.

In 1749 richtte Krijn Wijbrens een boomkwekerij op in Joure, op de plek waar ooit de State Van Baerdt stond, tussen de Eerste en Tweede Bûtsingel. De kwekerij groeide gestaag en specialiseerde zich in laan- en erfbomen. Daarnaast werden groenten en fruit geteeld, waaronder de beroemde Jouster aardbeien. Ook palmheesters, gesnoeid in diverse vormen, en rozen—gekweekt op een plek die door oud-medewerkers 'de schans' werd genoemd—behoorden tot het assortiment. Een andere belangrijke activiteit was de teelt en verwerking van cichorei.​ Na Krijn Wijbrens nam zijn zoon, Wijbren Krijns, de leiding over. Hij was getrouwd met Hiltje Lubberts Cath, maar het paar bleef kinderloos. Zijn zus Namkje trouwde met Sipke Thijsses Taconis, die vervolgens compagnon werd. Vanaf dat moment bleef de kwekerij in handen van de familie Taconis. In 1878 gingen vier Taconis-leden een vennootschap aan onder de naam "Firma Wijbren Krijns & Comp". Bij de opheffing heette het bedrijf "N.V. Boomkwekerijen v/h Wijbren Krijns & Co", maar in de volksmond stond het bekend als de "Taconistuin".​ De kwekerij bood werk aan tientallen mensen, zowel in de zomer als in de winter, een unicum voor Joure in die tijd. De aankondiging van de verkoop in 1927 veroorzaakte dan ook grote schrik onder de bevolking. Wie met de tram richting Sneek reisde, passeerde na de cichoreifabriek op de hoek van de Harddraversdijk een kilometerlange, goed onderhouden kwekerij. Men zei vaak dat het terrein net zo groot was als de rest van Joure, wat niet ver van de waarheid was.​ Op 6 oktober 1927 begon het verkoopproces met een openbare veiling van diverse planten en bomen. De kwekerij, inclusief schuur, stalling, kantoor en bouwterreinen, werd op 7 november voorlopig en op 21 november definitief verkocht in 32 percelen.​ De zondag na de bekendmaking van de verkoop wandelden veel Jousters over de Zomerdijk en Harddraversdijk, destijds nog zandpaden zonder bebouwing. Men hoopte dat een grote investeerder de kwekerij zou overnemen en voortzetten, maar dat gebeurde niet. Zelfs de bomen met de geliefde jutteperen werden verkocht. De jeugd had deze peren altijd weten te vinden en bewaarde ze vaak in een hol in het Bereboskje naast de Harddraversdijk, ondanks de pogingen van Hendrik om hen tegen te houden.​ Na de verkoop kwam er weer bouwgrond beschikbaar in Joure, wat leidde tot lintbebouwing langs de voormalige kwekerij.



Locatie