Unfortunately, at the moment we can provide only parts of this website in the English language. For those parts of the website that not yet have been translated we recommend use of the Google Translate option next to the title of the item.




Uitgelichte vensters:

Het gebied rond Museum Joure wordt vaak beschouwd als het mooiste stukje van Joure. Dit charmante deel van het dorp... beter gezegd "de Vlecke", ademt geschiedenis, ambacht en karakter. Mensen met verstand van dorpsgezichten noemen het vaak "een mooi ensemble", vrij vertaald een mooie verzameling. Museum Joure is gevestigd op een uniek, historisch industrieterrein midden in het centrum. Het bestaat uit tien monumentale panden, waaronder de eerste fabriek van Douwe Egberts, de iconische winkel De Witte Os en diverse werkplaatsen zoals een klokkenmakerij, drukkerij en metaalwarenfabriek. Bezoekers kunnen hier niet alleen kijken, maar ook zelf ervaren hoe koffie werd gebrand, klokken werden gemaakt en drukwerk tot stand kwam. Rondom het museum ligt een sfeervol park met kades, een museumtuin en het zes meter hoge kunstwerk 'Kaskade' van Klaas Gubbels. Deze omgeving nodigt uit tot wandelen en genieten van de rust en het groen. Het museumcafé, gevestigd in de voormalige tuinkamer van een Douwe Egberts-directeur, biedt een gezellige plek om te ontspannen met een kop koffie of thee.  De Midstraat, waar De Witte Os zich bevindt, is een levendige winkelstraat met een rijke geschiedenis. Hier proef je de sfeer van vroeger en zie je hoe Joure zich heeft ontwikkeld tot een ambachtsdorp met stadse allure. De combinatie van historische panden, ambachtelijke winkels en gezellige cafés maakt dit deel van Joure bijzonder aantrekkelijk. Of je nu geïnteresseerd bent in geschiedenis, ambacht of gewoon wilt genieten van een mooie omgeving of een mooie verzameling, het gebied rond Museum Joure biedt voor ieder wat wils. Het is een plek waar het verleden tot leven komt en waar je de passie voor het maken kunt voelen.

Joure is een dorp waar traditie en folklore nog volop leven. Niet achter glas in een museum, maar zichtbaar en voelbaar in het hart van het dorpsleven. Elk jaar opnieuw komt die rijke cultuur tot uiting in een reeks bijzondere evenementen, waarin geschiedenis, gemeenschap en feest samenkomen. De bekendste is natuurlijk de Jouster Merke, een levendige najaarsmarkt met eeuwenoude wortels, waar handel, kermis en ontmoeting samenkomen. Maar Joure kent meer tradities die het karakter van het dorp kleuren. Een daarvan is de Boerebrulloft, een folkloristisch huwelijksfeest waarbij deelnemers in traditionele Friese klederdracht en met authentieke rijtuigen een ouderwets boerenhuwelijk naspelen. Muziek, dans, rituelen en gezelligheid maken er een waar spektakel van, dat jaarlijks veel publiek trekt. Ook de harddraverij, traditioneel gehouden op de maandag na de Jouster Merke, is een vast onderdeel van het feestprogramma. In deze paardenrace strijden rijders in sulky’s (lichte wagentjes) om snelheid en eer op de Jouster straten. Het is een geliefde traditie die sport en volksvermaak met elkaar verbindt. Door het jaar heen zijn er bovendien verschillende braderieën, streekmarkten en kleinere jaarmarkten, waar lokale ondernemers, ambachtslieden en hobbyisten hun producten aanbieden. Denk aan de streekproductenmarkt op de Midstraat, de kerstfair of zomerse rommelmarkten in de dorpskern. Deze evenementen bieden niet alleen koopwaar, maar versterken ook het gemeenschapsgevoel en het contact tussen inwoners en bezoekers. Of het nu gaat om een boerenbruiloft, een paardenrace of een gezellige braderie: al deze evenementen laten zien hoe Joure haar tradities koestert en telkens opnieuw vormgeeft. Het zijn momenten van verbinding, van herkenning, en vooral van feest. Hier leeft het verleden voort in het nu — en daar is Joure trots op.

Zijlstra’s Meubelfabriek in Joure werd opgericht op 26 januari 1921 door de broers Folkert en Wiero Zijlstra. Het bedrijf begon met de bouw van een grote fabriekshal aan de Slachtedyk in Joure, strategisch gelegen aan de Jouster Sylroede, zodat hout gemakkelijk per schip kon worden aangevoerd. In 1928 werd de fabriek echter volledig verwoest door een grote brand die ontstond in de naastgelegen olieslagerij van E.A. de Boer. Ondanks deze tegenslag werd de fabriek snel herbouwd en kon de productie worden voortgezet. Zijlstra’s Meubelfabriek maakte aanvankelijk vooral lichtere meubels zoals bedden, stoelen, tafels en kasten. Het gebruik van hoogwaardige fineerlagen — vaak mahonie of notenhout — was kenmerkend voor hun werkwijze en voorkwam kromtrekken van het hout. De onderneming groeide in de loop van de jaren uit tot een belangrijke speler binnen de Friese meubelindustrie. Rond 1950 beleefde het bedrijf zijn bloeiperiode, met circa 115 werknemers in dienst. Een belangrijk hoofdstuk in de geschiedenis van Zijlstra is de samenwerking met ontwerper A.A. Patijn. Voor de fabriek creëerde hij de bekende “Poly-Z” meubellijn, die tegenwoordig geldt als een voorbeeld van tijdloos Nederlands design. Het strakke en moderne ontwerp sloot aan bij de veranderende woonstijl van de jaren vijftig en zestig, en zorgde voor extra bekendheid buiten de regio. Vanaf de jaren zeventig nam de bedrijvigheid af: het aantal werknemers daalde tot ongeveer dertig in 1973. In 1974 werd het bedrijf uiteindelijk overgenomen door Douwe Egberts, wat het einde betekende van Zijlstra’s Meubelfabriek als zelfstandige onderneming. Tegenwoordig hebben de meubels van Zijlstra, vooral de ontwerpen van Patijn, een geliefde status binnen de vintage- en designwereld. De fabriek leeft verder in de vorm van deze gewaardeerde meubels en in de regionale geschiedenis van Joure als voorbeeld van vakmanschap, innovatie en industriële ontwikkeling in de twintigste eeuw.

Wandelend door het oude centrum van Joure voelt het alsof de tijd even stil heeft gestaan. Smalle straatjes slingeren zich tussen historische panden, oude werkplaatsen en charmante gevels door. Hier heerst geen haast, maar een ontspannen sfeer die je uitnodigt om rustig om je heen te kijken, te verdwalen en te ontdekken. De Midstraat, de langgerekte hoofdstraat van Joure, is het kloppende hart van het centrum. Ooit aangelegd op een zandrug die ontstaan is in de laatste ijstijd,  groeide deze straat uit tot de levensader van het dorp. Aan weerszijden zie je statige herenhuizen, oude winkels en voormalige ambachtsgebouwen — elk met hun eigen verhaal, vaak met sierlijke details of gevelstenen die herinneren aan een rijk verleden. Maar de ware charme zit in de kleinere straatjes die hierop aansluiten. Denk aan de Geelgietersstraat, waar je nog kunt voelen hoe vakmanschap en bedrijvigheid ooit het dagelijks leven bepaalden. Of de Boterstraat en de Visstraat, ooit opvaarten die vol lagen met skûtsjes en tjalken die hun waren afleverden. Op zonnige dagen glinstert het licht op de oude vensters, hoor je het ritselen van bomen en het zachte tikken van voetstappen op de straatklinkers. ’s Avonds zorgen lantaarns en gevelverlichting voor een bijna sprookjesachtige sfeer. En altijd is er wel een koffiegeur die je naar een knus terras of een ambachtelijke winkel lokt. De straatjes van Joure zijn niet alleen mooi, ze zijn levend erfgoed. Hier komen historie en het moderne dorpsleven op natuurlijke wijze samen. Of je nu een liefhebber bent van oude architectuur, op zoek bent naar een uniek winkeltje of gewoon wilt genieten van de sfeer: in het oude centrum van Joure vind je een stukje Friesland op z’n mooist.

Net als de kastmakerijen vormden ook de geel- of kopergieterijen een belangrijke schakel in de toeleveringsketen van de klokmakerijen. Voor elk nieuw uurwerk moesten maar liefst 36 koperen onderdelen gegoten worden. In de hoogtijdagen van de Friese klokken was er dan ook volop werk voor deze gieterijen. In Joure vestigden zich twee belangrijke kopergieterijen. De oudste was van de firma Keverling, opgericht in 1854, en de andere van Pieter Jacobs de With, die in 1878 zijn bedrijf begon aan de Midstraat. De With had ooit twaalf knechten in dienst. Na zijn overlijden zetten twee van zijn zoons het werk voort, tot in de jaren vijftig. Daarna ging de onderneming over in andere handen. Bekender was echter de kopergieterij van Keverling & Co., gevestigd aan de Geelgietersstraat. Uit oude familiepapieren blijkt dat op 15 oktober 1689 Jacobus Keverling uit Joure in Amsterdam met succes zijn meesterproef als kopergieter aflegde, waarvoor hij zes caroliguldens betaalde. Zijn nazaten zouden zich vervolgens bijna drie eeuwen lang toeleggen op het bewerken van koper. Op een van de oude fabrieksgebouwen prijken de jaartallen 1854 en 1911. Het eerste jaartal verwijst naar Brant Petrus Keverling (1784–1854), die schoenmaker en leerlooier was. Zijn leerlooierij bevond zich precies op de plek waar in 1854 de kopergieterij werd opgericht. Na zijn dood kwam zijn minderjarige zoon, Petrus Sijbrandus Keverling, onder de hoede van zijn oom Albert Sijbrandus Keverling, die zelf een koperslagerij aan de Midstraat dreef. Petrus bleek een ondernemende jongeman te zijn: hij startte op de plek van de oude leerlooierij een nieuwe kopergieterij, ontwierp zelf de modellen van de voorwerpen die hij goot, en reisde met een tilbury en per trekschuit stad en land af om klanten te werven en te bedienen. In 1911 liet hij een nieuwe fabriek bouwen naast de oude. Tegen die tijd waren de Friese klokmakers al lang over hun hoogtepunt heen, waardoor de gieterij zich begon te richten op andere markten. Ze produceerden voortaan onderdelen voor de zuivelindustrie, zadelmakers, rijtuigbouwers en scheepsbouwers. Na Petrus Sijbrandus’ overlijden in 1920 werd het bedrijf voortgezet door zijn zoon Krijn Petrus Keverling, samen met diens zonen Petrus Sijbrandus, Heero Pieke en Gerard Krijn. In 1954 vierde de gieterij haar honderdjarig bestaan, met zo’n dertig werknemers in dienst. Toch begon het bedrijf kort daarna, door uiteenlopende omstandigheden, langzaam te vervallen. In 1980 moest het uiteindelijk definitief de deuren sluiten. De fabrieksgebouwen kregen later een nieuwe bestemming als onderdeel van het museumcomplex van Joure. Als eerbetoon verscheen de in 1911 gebouwde fabriek zelfs op een Zomerpostzegel uit 1987.

In 1749 richtte Krijn Wijbrens een boomkwekerij op in Joure, op de plek waar ooit de State Van Baerdt stond, tussen de Eerste en Tweede Bûtsingel. De kwekerij groeide gestaag en specialiseerde zich in laan- en erfbomen. Daarnaast werden groenten en fruit geteeld, waaronder de beroemde Jouster aardbeien. Ook palmheesters, gesnoeid in diverse vormen, en rozen—gekweekt op een plek die door oud-medewerkers 'de schans' werd genoemd—behoorden tot het assortiment. Een andere belangrijke activiteit was de teelt en verwerking van cichorei.​ Na Krijn Wijbrens nam zijn zoon, Wijbren Krijns, de leiding over. Hij was getrouwd met Hiltje Lubberts Cath, maar het paar bleef kinderloos. Zijn zus Namkje trouwde met Sipke Thijsses Taconis, die vervolgens compagnon werd. Vanaf dat moment bleef de kwekerij in handen van de familie Taconis. In 1878 gingen vier Taconis-leden een vennootschap aan onder de naam "Firma Wijbren Krijns & Comp". Bij de opheffing heette het bedrijf "N.V. Boomkwekerijen v/h Wijbren Krijns & Co", maar in de volksmond stond het bekend als de "Taconistuin".​ De kwekerij bood werk aan tientallen mensen, zowel in de zomer als in de winter, een unicum voor Joure in die tijd. De aankondiging van de verkoop in 1927 veroorzaakte dan ook grote schrik onder de bevolking. Wie met de tram richting Sneek reisde, passeerde na de cichoreifabriek op de hoek van de Harddraversdijk een kilometerlange, goed onderhouden kwekerij. Men zei vaak dat het terrein net zo groot was als de rest van Joure, wat niet ver van de waarheid was.​ Op 6 oktober 1927 begon het verkoopproces met een openbare veiling van diverse planten en bomen. De kwekerij, inclusief schuur, stalling, kantoor en bouwterreinen, werd op 7 november voorlopig en op 21 november definitief verkocht in 32 percelen.​ De zondag na de bekendmaking van de verkoop wandelden veel Jousters over de Zomerdijk en Harddraversdijk, destijds nog zandpaden zonder bebouwing. Men hoopte dat een grote investeerder de kwekerij zou overnemen en voortzetten, maar dat gebeurde niet. Zelfs de bomen met de geliefde jutteperen werden verkocht. De jeugd had deze peren altijd weten te vinden en bewaarde ze vaak in een hol in het Bereboskje naast de Harddraversdijk, ondanks de pogingen van Hendrik om hen tegen te houden.​ Na de verkoop kwam er weer bouwgrond beschikbaar in Joure, wat leidde tot lintbebouwing langs de voormalige kwekerij.

Waar veel boeren zijn, ontstaat handel. In Joure gebeurde dat heel natuurlijk. De eerste boeren streken neer op het hogere zand tussen het moeras. Ze verbouwden vlas, boekweit en aardappelen, en later ook graan. Voor hun koeien staken ze turf en hooi uit de lager gelegen veengebieden. Het veen werd gebruikt om te verbranden en leverde bovendien waardevolle weidegrond op. Toen er steeds meer boeren kwamen, ontstond ook behoefte aan ruilhandel: de ene boer had graan, de ander boter of eieren. Zo groeide Joure langzaam uit tot een dorp waar boeren, ambachtslieden en later ook schippers samenkwamen. In de loop van de 16e eeuw ontstond er een echte markt. Boterstraat De naam Boterstraat herinnert aan die begindagen. Vermoedelijk begon daar de botermarkt. Zeker weten doen we het niet, want schriftelijke bronnen ontbreken, maar de aanwijzingen zijn sterk. Bijvoorbeeld het pand dat later bekend stond als de aardappelhandel Walma. Rond 1550 zou het pand er ongeveer zo hebben uitgezien als nu: een hoge voorkant, een kelder en een zijdeur. Boeren zouden via die zijdeur hun botervaten naar binnen hebben gebracht om ze te laten keuren en wegen. Daarna werd de boter via de brede voordeur naar buiten gebracht, richting de schepen. Speciaal voor de boterhandel werd de Boterstraatvaart gegraven, zodat de botervaten rechtstreeks vanuit de Jordaan konden worden aangevoerd. Op oude kaarten, zoals die van 1881, is te zien dat de Jordaan toen nog een open vaarwater was. Pas rond 1949 werd het gedempt. De boterhandel in Joure groeide, mede doordat alles makkelijk bereikbaar was via het water. De Boterstraat was waarschijnlijk niet de enige plek waar boter werd verkocht. Ook bij de Vissteeg, niet ver van de Midstraat, vond handel plaats. Vissteeg De Vissteeg, tegenwoordig Visstraat genoemd, verwijst naar de vismarkt die daar gevestigd was. Er werd niet alleen vis verhandeld, maar volgens oude overlevering ook boter. Vandaar de uitdrukking "boter bij de vis". Boter en vis lagen destijds letterlijk naast elkaar op de markt. Later werden de markten gescheiden. De vismarkt bleef bestaan, maar voor de boter kwam er een aparte waag. Toch bleef de uitdrukking hangen, zelfs toen de situatie veranderde. Toen de nieuwe waag aan de Torenstraat kwam, verhuisde de botermarkt naar die locatie. De vismarkt bleef op het plein aan de Torenstraatvaart. Zo lagen boter en vis nog steeds vlak bij elkaar. Boterwaag Rond 1600 werd een nieuwe waag gebouwd aan de Torenstraat. Deze was oorspronkelijk bedoeld voor vlas en wol, maar na verloop van tijd werd de boterhandel hier net zo belangrijk. De strijd tussen steden en dorpen over het recht om goederen te wegen speelde op de achtergrond. Steden als Sneek hadden officiële waagrechten; dorpen als Joure niet. Toch ging de handel hier gewoon door. Vanaf 1832 werd boter officieel verhandeld in standaardmaten, zoals fjirders (kwarttonnen) en kynsens. Voor elke fjirder betaalde de verkoper 7,5 cent waaggeld aan de gemeente. Het waaggeld leverde zo een bescheiden maar constante inkomstenbron op. De groei van de botermarkt kreeg een extra impuls dankzij de familie Vegelin van Claerbergen. Toen zij als eerste grootafnemer boter gingen inkopen via de waag, durfden pachtboeren niet achter te blijven. Daarmee was het succes van de Jouster botermarkt verzekerd. De markt groeide zo snel dat in 1853 de waag moest worden uitgebreid. Drie huisjes achter de waag werden gesloopt om ruimte te maken. De bewoners waren Antje Cornel, Lys Lontjes – die een kleine molentjesfabriek had – en Rouke, die bekend stond als "skilige Rouke" en in turf handelde. Maar ook dat bleek niet genoeg. In 1865 werd besloten om een stuk van de Torenstraatvaart te dempen om een groter marktplein te maken. Er werden tienduizenden klinkers gelegd en een grote overkapping gebouwd om de botermarkt tegen regen en zon te beschermen. Op maandagochtend was het een drukte van jewelste rond de waag. Karren en schepen brachten de boter aan. Eerst werd alles gewogen, daarna vond de kaashandel plaats. Rond de waag stonden soms zestig tot zeventig rijtuigen geparkeerd, terwijl de Torenstraatvaart vol lag met schepen. De pakhuizen rond de Sluisdijk waren open; de sfeer deed denken aan een schilderij van Anton Pieck. Marktdag was niet alleen een dag van handel. Boerinnen en hun dochters gebruikten het ook om te winkelen: hoedjes passen, stoffen kopen, misschien een nieuwe japon uitzoeken. De markt in Joure was meer dan economie; het was het kloppende hart van het sociale leven. Tot ver in de 20e eeuw bleef de botermarkt belangrijk. Pas met de komst van moderne transportmiddelen en veranderende handelsmethoden verloor de waag zijn oorspronkelijke functie. Toch blijft het verhaal van boter en vis nog altijd leven in Joure – zichtbaar in de straatnamen en voelbaar in de sfeer.