Uitgelichte vensters:

Veel verhalen over de oude land- en waterwegen zijn gebaseerd op overlevering én eigen ervaring. Eén van de belangrijkste bronnen is Pietje de Jong-Vermaning (1840–1923), de overgrootmoeder van schrijver Marten Buis. Pietje woonde met haar man Tamme in het Onland en had als kind al een grote interesse in de geschiedenis van de streek. Ze leerde veel van haar schoonvader, geboren in 1776, die ook allerlei oude verhalen kende. Marten Buis herinnert zich nog levendig een gesprek met zijn overgrootmoeder toen hij acht jaar oud was, op haar 82e verjaardag in 1922. Tijdens een wandeling naar haar huis vroeg hij: "Beppe, zijn er ook wolven op de Wolvedijk?" Pietje legde uit dat er nooit wolven zijn geweest; de naam Wolvedijk kwam van de man die de dijk ooit had aangelegd. Vroeger liep de oude dijk veel verder door, zelfs tot in Duitsland, en langs die route trok veel vreemd volk. ’s Nachts brandden er vuren en er waren soms vechtpartijen. Het was een gevaarlijke reis, niet voor iedereen weggelegd. Later ontdekte Marten dat zijn beppe verwees naar een eeuwenoude handelsweg: de route van Coevorden naar Staveren, bekend als de "Groote Friesche Weg." Deze weg en andere handelsroutes zijn vaak onderzocht, maar historici waren het niet altijd eens over de exacte ligging. Volgens de “Geschiedenis van Friesland” liep deze handelsroute via St. Nicolaasga, Tjerkgaast en Sloten naar Gaasterland – precies zoals Pietje het vertelde. Mr. SJ. Fockema Andreae schrijft in het hoofdstuk “Dijken of Wijken” namelijk onder meer het volgende:>>>>> “Naast vier waterwegen - het Vlie, de Eems, de Wezer en de Elbe - kent de negende van de zeventien keuren drie landwegen van internationale betekenis; de weg van Oldenburg naar Jever (wat toen een zeestad was en lang zou blijven), de weg van Münster langs de Eems naar Emden en de weg van Koevorden naar Staveren. Deze weg moet ons even bezig houden. Wij geloven niet dat hij, zoals nog Woebcken wil, langs de Vecht en de kust zou hebben gelopen; veeleer zocht ook deze weg het “over het hoog”, door de Wouden en dan over St. Nicolaasga, Tjerkgaast en Sloten naar Gaasterland. Na de tijd van de oude Friese wetten verneemt men niets meer van deze weg; hij was geheel verdrongen.” De Haulstersingel, het Bospad en de Wolvedijk in Joure vormen waarschijnlijk samen een stukje van deze oude route: een natuurlijke weg, ontstaan door eeuwenlang gebruik. Er zijn ook sporen van oude waterwegen. Ten zuiden van de Haulstersingel en de Hoge Zomerdijk moet vroeger een vaarroute hebben gelopen. Bewijs daarvoor kwam aan het licht in 1938, toen bij graafwerkzaamheden voor Rijksweg 43 scheepsresten werden gevonden, zoals een stuk roer en een zwaard. Volgens Roel Piters de Jong liep deze vaarweg vanuit de Veenscheiding, langs De Kooi, via Ooster- en Westersijpen naar de Langweerder Wielen. Door de aanleg van snelwegen is het landschap rond de Haulstersingel flink veranderd. De bouw van de rotonde vóór Pasen 1975 sneed de directe verbinding naar de bosgebieden af. Ook de aanleg van de snelweg Joure–Lemmer en later Joure–Sneek verdeelde de oude singel in twee aparte stukken. Daarmee ging een deel van de rust en de wandelmogelijkheden in dit historische gebied verloren. Noot van de redactie: U vraagt zich tijdens het lezen van dit verhaal mogelijk af waar het Onland was, of de Wolvedijk de Haulstersingel, het Bospad, de Veenscheiding, de Kooi en Ooster- en Westersijpen. Dit gaan we u allemaal vertellen in afzonderlijke verhalen en laten zien op de Google Maps kaart.

Net als de kastmakerijen vormden ook de geel- of kopergieterijen een belangrijke schakel in de toeleveringsketen van de klokmakerijen. Voor elk nieuw uurwerk moesten maar liefst 36 koperen onderdelen gegoten worden. In de hoogtijdagen van de Friese klokken was er dan ook volop werk voor deze gieterijen. In Joure vestigden zich twee belangrijke kopergieterijen. De oudste was van de firma Keverling, opgericht in 1854, en de andere van Pieter Jacobs de With, die in 1878 zijn bedrijf begon aan de Midstraat. De With had ooit twaalf knechten in dienst. Na zijn overlijden zetten twee van zijn zoons het werk voort, tot in de jaren vijftig. Daarna ging de onderneming over in andere handen. Bekender was echter de kopergieterij van Keverling & Co., gevestigd aan de Geelgietersstraat. Uit oude familiepapieren blijkt dat op 15 oktober 1689 Jacobus Keverling uit Joure in Amsterdam met succes zijn meesterproef als kopergieter aflegde, waarvoor hij zes caroliguldens betaalde. Zijn nazaten zouden zich vervolgens bijna drie eeuwen lang toeleggen op het bewerken van koper. Op een van de oude fabrieksgebouwen prijken de jaartallen 1854 en 1911. Het eerste jaartal verwijst naar Brant Petrus Keverling (1784–1854), die schoenmaker en leerlooier was. Zijn leerlooierij bevond zich precies op de plek waar in 1854 de kopergieterij werd opgericht. Na zijn dood kwam zijn minderjarige zoon, Petrus Sijbrandus Keverling, onder de hoede van zijn oom Albert Sijbrandus Keverling, die zelf een koperslagerij aan de Midstraat dreef. Petrus bleek een ondernemende jongeman te zijn: hij startte op de plek van de oude leerlooierij een nieuwe kopergieterij, ontwierp zelf de modellen van de voorwerpen die hij goot, en reisde met een tilbury en per trekschuit stad en land af om klanten te werven en te bedienen. In 1911 liet hij een nieuwe fabriek bouwen naast de oude. Tegen die tijd waren de Friese klokmakers al lang over hun hoogtepunt heen, waardoor de gieterij zich begon te richten op andere markten. Ze produceerden voortaan onderdelen voor de zuivelindustrie, zadelmakers, rijtuigbouwers en scheepsbouwers. Na Petrus Sijbrandus’ overlijden in 1920 werd het bedrijf voortgezet door zijn zoon Krijn Petrus Keverling, samen met diens zonen Petrus Sijbrandus, Heero Pieke en Gerard Krijn. In 1954 vierde de gieterij haar honderdjarig bestaan, met zo’n dertig werknemers in dienst. Toch begon het bedrijf kort daarna, door uiteenlopende omstandigheden, langzaam te vervallen. In 1980 moest het uiteindelijk definitief de deuren sluiten. De fabrieksgebouwen kregen later een nieuwe bestemming als onderdeel van het museumcomplex van Joure. Als eerbetoon verscheen de in 1911 gebouwde fabriek zelfs op een Zomerpostzegel uit 1987.

De Veltmansteeg, officieel bekend als de Roggemolensteeg, was oorspronkelijk het pad naar een korenmolen aan de Overspitting. De officiële naam verwijst naar deze molen, terwijl de gangbare naam afkomstig is van timmerman Johannes Baukes Veltman. Hij bezat naast zijn eigen woning ongeveer 26 arbeiderswoningen, waaronder vrijwel alle huizen in de steeg. Destijds was het gebruikelijk dat een steeg de naam kreeg van de grootste huizenbezitter, wat ook elders in Joure voorkwam. In de jaren twintig en dertig woonden er in de Veltmansteeg diverse kleurrijke figuren. Een opvallende bewoner was visboer Wietse Waterlander, bekend om zijn plagerige streken. Als hij zijn pruimtabak had uitgekauwd, gaf hij deze soms aan een jongere met de opmerking: "do soest altyd noch wat fan my ha" ("je wilde altijd nog iets van mij hebben"). Tegenwoordig zou je worden aangeklaagd. De dochters van zijn buren, Harm en Hendrikje, besloten op een avond wraak te nemen. Ze maakten een pop van een opgevulde overall en plaatsten deze rond middernacht voor Wietse's deur. Na herhaaldelijk kloppen op zijn raam, opende Wietse de deur met een brandende lucifer in de hand, waarna de pop op hem viel. Hij schrok zich een hoedje. Dit leidde tot grote hilariteit in de steeg.  Een andere keer haalden Gerrit Booij en zijn vrouw Janne een grap uit. Gerrit, die als eerste in Joure ijs verkocht vanuit de achterbak van een T-Ford, wist dat Wietse met open bedsteedeuren sliep. Op een zomernacht schoven ze het raam verder open en hingen een schapenkop aan een hengel boven Wietse's hoofd. Na op de buitendeur te bonzen, schrok Wietse wakker en riep luid, tot groot vermaak van de omstanders. Op warme zomernachten sliep Wietse soms in zijn viskar. Tijdens zo'n nacht werd hij gewekt door een politieagent die, nieuwsgierig naar de viskar, ernaast stond. Wietse, half wakker, zei: "wat is 't warm, net?" ("wat is het warm, hè?"), agent kreeg het er warm en koud tegelijk van. De Veltmansteeg huisvestte ook enkele bekende visstropers: Berend Regeling, Rigter van der Zee en Rutger Keunig. Zij zetten vaak palingrepen uit, zelfs tijdens een hevig onweer. Op een zaterdagnacht besloten ze hun geluk te beproeven in de Overspitting. De volgende ochtend haalden ze meer bokkingkoppen dan palingen boven water. Naast Wietse woonden er meer kleine zelfstandigen in de steeg. Franke de Boer was een meester in kastschilderen en verkocht later groenten vanuit een kar. Geertje Booij verkocht petroleum vanuit een vat in haar gang. Op zolder hield Tekstra zich bezig met houtsnijden. Tuindersfamilies zoals Kootje en Van Aalzum waren er gevestigd, evenals twee timmerwinkels en een groentewinkel. Voorin de steeg, achter de fietsmakerij van Schootstra, woonde en werkte smid Jacob Kerkhof. Voor drie centen kon je bij hem een klomp laten krammen (breuk herstellen). Als zijn pruimtabak op was, vroeg hij je om op één klomp naar Jacob Kornelis te gaan voor een nieuw pakje. Als dank mocht je één cent houden.

Er is al zo veel geschreven over de Jouster Toer dat er voor historici nauwelijks nog iets nieuws te ontdekken valt. Toch denken veel oudere inwoners van Joure met weemoed terug aan de levendige taferelen rondom de toren. Daarom hier alsnog een verhaal vol alledaagse herinneringen, waarin de toren als stille getuige fungeert. Een bijzondere herinnering is die aan het dagelijkse klokluiden. Elke werkdag, klokslag twaalf uur, luidden een paar mannen uit het Armhuis de klokken. Voor de jeugd was het een dagelijks spektakel om hen aan de touwen te zien hangen. Vooral als Homme, een joviale man, erbij was, mochten kinderen soms zelf even aan het touw hangen om een paar keer op en neer te zwaaien. Bij andere klokkenluiders moest je dat maar laten, anders liep je het risico een straal tabakssap over je heen te krijgen. Eén dag per jaar bleef het stil om twaalf uur: dan gingen de Armhuisbewoners op hun jaarlijkse uitstapje. Bij begrafenissen klonk een ander, meer gedragen klokgeluid. Sommige Jousters meenden daarin de woorden te horen: "de-man-’n-mingel ... de-man-’n-mingel ..." en als de klok van Westermeer het overnam: "kom...no, kom...no, kom...no." De ‘toershoeke’ – de hoek bij de toren – was dé ontmoetingsplek. Vooral op zaterdagavond, als de winkels tot tien uur open waren, was het er gezellig. Soms stond er een koopman met allerlei snuisterijen. Op de achtergrond sierde jarenlang een groot gemeentelijk aanplakbord de torenmuur. Ook de boeren van de Sluisdijk ontdekten deze plek: zij zetten er hun melkbussen neer. Niet iedereen was daar blij mee; het onderwerp haalde zelfs de gemeenteraad. Soms mochten kinderen met Albert Mast mee de toren in om de vlag te hijsen. Een hele onderneming: de vlag moest via een gat in het bovenste koepeltje omhoog gehesen worden. In de toren lagen ook antieke lansen uit de 17e en 18e eeuw – houten stokken met ijzeren punten, beschilderd in verschillende kleuren om rangen aan te geven. Helaas zijn bijna alle lansen verdwenen. De torenhoek was bovendien een rustplek voor waterhalers. Ze kwamen uit de Torenstraat met twee zware emmers water, meestal gehaald bij de gemeentepomp tegenover het Armhuis, in de volksmond de ‘Armhuispomp’ genoemd. Wie liever regenwater wilde, haalde dat bij de grote regenputten (‘tsjerkebakken’) achter de kerk, waar schoon water van de kerkdaken in stroomde. Het werd liefkozend ‘Trinus-Aaltsjewetter’ genoemd, naar het echtpaar Trinus en Aaltje. Aaltje hield toezicht op het putgebruik en incasseerde voor elke emmer één cent – handig opgeborgen onder haar rokken. Ze lette scherp op jongens die in de regenbak wilden spugen om vervolgens triomfantelijk te roepen: "De hele Jouwer drinkt mijn spuug!" Met de aanleg van de waterleiding in 1928 kwam een einde aan deze tradities. De meeste inwoners zagen de waterleiding als een enorme vooruitgang, al weigerden sommigen koppig om hun huis aan te sluiten. Een voormalig armmeester, Wielenga, verhuisde zelfs naar Sneek om daar in een huis mét waterleiding te wonen. Zoals eerder genoemd, bleef het tijdens het jaarlijkse uitstapje van het Armhuis stil rond de toren. ’s Avonds werd de thuiskomst feestelijk gevierd met muziek van het corps "Concordia", wat veel mensen op de been bracht. De uitstapjes gingen met auto’s van particulieren naar bestemmingen als Paterswolde, Frederiksoord en Gaasterland. Op woensdag 9 juli 1930 werd zelfs een groepsfoto gemaakt in Assen. Na 1932 kwam een eind aan de dagelijkse klokluiden. Uit zuinigheid besloot de gemeenteraad ermee te stoppen. Het leverde de gemeente nog geen 200 gulden per jaar op...

Vrij vertaald betekent "Buorkje yn de Buorren" boerderijen aan de Midstraat. Na de opvaarten is het passend om aandacht te besteden aan de boeren, die immers de waterwegen naar hun boerderijen hebben gegraven of laten graven. Hoewel het exacte tijdstip hiervan onbekend is, is het aannemelijk dat er al eeuwenlang boerenactiviteiten plaatsvonden in het Jouster gebied, ook in de omgeving die later de Midstraat zou worden. In het begin was er waarschijnlijk weinig bijzonders aan. Maar naarmate handel en scheepvaart zich ontwikkelden en de bevolking van Joure groeide, kwamen de boeren letterlijk in de verdrukking. Steeds vaker kochten handelaren delen van boerenerven of voorhuizen, vooral als deze gunstig aan de Midstraat lagen, om zich daar te vestigen. Zo werden de boeren en hun boerderijen "achteruit geduwd". De twee boerderijen aan de Brouwersteeg stonden oorspronkelijk ook aan de Midstraat. Tot na 1970 was dit duidelijk zichtbaar. De laatste boer daar was Durk van der Zee. Hij had geen land bij huis en moest alles per roeiboot of praam aan- en afvoeren. Een moeizame en arbeidsintensieve manier van boeren, zoals veel meer ingesloten boeren hun bedrijf moesten uitoefenen. Ook in de Kruissteeg, in het achterste gedeelte, werden koeien gehouden. Van veel panden aan de noordkant van de Midstraat is door mondelinge overlevering bekend dat er vee werd gehouden. Eén daarvan was de boerderij aan de Krim, die destijds ook is teruggezet. Veel boerenbedrijven zijn in de loop der tijd verdwenen, maar soms blijkt uit oude documenten dat ze er wel degelijk waren. Zo vermeldt een oude koopakte dat voor elke koe die de steeg naast de gortpellerij van Joh.Th. Schaap passeerde (later Torenstraat 51), een kwartje aan de naastliggende eigenaar moest worden betaald. Een teruggezette boerderij was ook die van de familie De Jong achter het pand aan de Midstraat 88. Een bijzonderheid is dat de zolder boven de stal van 1835 tot 1837 dienst deed als parochiekerk, omdat de oude katholieke kerk bouwvallig was en vervangen moest worden. Veel oudere Jousters herinneren zich boer Hendrik Gouma, die jarenlang met zijn paardje Hannie door de Midstraat reed. Het ging stapvoets, want het dier was bijna 40 jaar oud toen het stierf. Hendrik Gouma was zo gehecht aan zijn paard dat hij in de Jouster Courant een advertentie plaatste: "Heden overleed ons trouw paard Hannie, bijna 40 jaar oud." Zijn bedrijf lag aan de opvaart naast de Lijnbaanstraat. De herinnering aan de boerderij van de familie Holtrop, die pas in de jaren zeventig werd afgebroken, is nog lang niet vervaagd. Ook dat bedrijf was erg arbeidsintensief; alles moest van grote afstand worden aan- en afgevoerd. Als volle hooiwagens vanuit de Midstraat via de smalle steeg naar de schuur moesten worden geduwd, mochten de bewoners van de woningen achter in de steeg door het huis van de familie Holtrop lopen om thuis te komen. Aan de Midstraat stond het winkeltje, waar men melk "vers van de koe" kon kopen. Gedurende meer dan zestig jaar verkocht Ruurdje Holtrop daar bovendien onder meer peulvruchten, die in grote witte zakken in de winkel stonden opgeslagen. Achter in de Kakelsteeg stond tot 1881 de boerderij van de weduwe W.J. Wielinga. Deze boerderij ging vrijwel geheel verloren bij de grote brand die in de nacht van 14 op 15 oktober 1881 het centrum van Joure trof. Ook in het pand waar de kruidenierswinkel van de familie Van der Meulen gevestigd was, heeft vee gestaan. Even verder in oostelijke richting wordt door de "Haskerfiifgea-pleats", waarin restaurant "De Grietman" is gevestigd, een mooi opgeknapte herinnering aan het boerenleven bewaard. De ingang van deze boerderij lag aan de Midstraat. In de Houtmolensteeg stond de boerderij van de familie Hooghiemstra, later afgebroken om plaats te maken voor een parkeerterrein. Tot zover de boerderijen aan de noordkant van de Midstraat. Aan de zuidkant van Joure zijn vrijwel alle boerderijen verdwenen. Een paar die overbleven, schuilen achter een nieuwe autoweg en zijn slechts langs omwegen bereikbaar. De boerderijen van Baayma en Landman moesten wijken voor de aanleg van de Prins Willem Alexanderstraat en omgeving. Alle andere bedrijven aan het voormalige Binnenpad gingen dezelfde weg.

Joure is een dorp waar traditie en folklore nog volop leven. Niet achter glas in een museum, maar zichtbaar en voelbaar in het hart van het dorpsleven. Elk jaar opnieuw komt die rijke cultuur tot uiting in een reeks bijzondere evenementen, waarin geschiedenis, gemeenschap en feest samenkomen. De bekendste is natuurlijk de Jouster Merke, een levendige najaarsmarkt met eeuwenoude wortels, waar handel, kermis en ontmoeting samenkomen. Maar Joure kent meer tradities die het karakter van het dorp kleuren. Een daarvan is de Boerebrulloft, een folkloristisch huwelijksfeest waarbij deelnemers in traditionele Friese klederdracht en met authentieke rijtuigen een ouderwets boerenhuwelijk naspelen. Muziek, dans, rituelen en gezelligheid maken er een waar spektakel van, dat jaarlijks veel publiek trekt. Ook de harddraverij, traditioneel gehouden op de maandag na de Jouster Merke, is een vast onderdeel van het feestprogramma. In deze paardenrace strijden rijders in sulky’s (lichte wagentjes) om snelheid en eer op de Jouster straten. Het is een geliefde traditie die sport en volksvermaak met elkaar verbindt. Door het jaar heen zijn er bovendien verschillende braderieën, streekmarkten en kleinere jaarmarkten, waar lokale ondernemers, ambachtslieden en hobbyisten hun producten aanbieden. Denk aan de streekproductenmarkt op de Midstraat, de kerstfair of zomerse rommelmarkten in de dorpskern. Deze evenementen bieden niet alleen koopwaar, maar versterken ook het gemeenschapsgevoel en het contact tussen inwoners en bezoekers. Of het nu gaat om een boerenbruiloft, een paardenrace of een gezellige braderie: al deze evenementen laten zien hoe Joure haar tradities koestert en telkens opnieuw vormgeeft. Het zijn momenten van verbinding, van herkenning, en vooral van feest. Hier leeft het verleden voort in het nu — en daar is Joure trots op.

De Jouster Merke, van oudsher dé volksmarkt van Joure, vindt zijn oorsprong in de vroege 17e eeuw. Al sinds de jaren 1600 stroomden boeren, handelaren en dorpsbewoners uit de wijde omgeving toe naar de brink van Joure. Daar werd volop gehandeld in vee — koeien, paarden en schapen — en werden marktkramen gevuld met textiel, gereedschap, keukengerei en andere onmisbare waren. Voor veel mensen was dit het moment om hun wintervoorraad aan te vullen of nieuwe spullen aan te schaffen. Maar de Merke was meer dan handel alleen. Het was een sociaal hoogtepunt in het jaar. Familieleden en bekenden ontmoetten elkaar na lange tijd, er werden huwelijken voorbereid en sterke verhalen verteld. De straten kwamen tot leven met muziek, straattheater, kermisvermaak en bomvolle herbergen. De markt was dé plek om zaken te doen én te genieten van de gezelligheid. Verdwenen markten Joure kende vroeger meerdere markten door het jaar heen, elk met hun eigen karakter en functie. Naast de bekende najaarsmarkt — de Jouster Merke zoals we die nu kennen — waren er onder andere een voorjaarsmarkt, een Pinkstermarkt en een Sint-Luciamarkt in december. De Pinkstermarkt trok veel rondreizende handelaren en bezoekers, terwijl de Sint-Luciamarkt vooral draaide om het inslaan van goederen voor de wintermaanden en de feestdagen. Daarnaast waren er ook kleinere, meer gespecialiseerde markten, zoals de Seweistermerk en de Grienedykstermark. De Seweistermerk, gehouden op de zevende woensdag na Pasen, had vooral een functie als dienstbodenmarkt. Jonge mannen en vrouwen kwamen daar bijeen om werk te zoeken bij boeren in de regio. De Grienedykstermark, die plaatsvond in de buurt van de Griene Dyk (Groene Dijk), was sterk gericht op agrarische handel. Deze verdwenen markten laten zien hoe nauw het marktleven verbonden was met het ritme van het platteland, de landbouw en de seizoenen. Met de komst van winkels, supermarkten en veranderende leefgewoonten verdwenen deze kleinere markten geleidelijk. Alleen de Jouster Merke bleef overeind als levendig monument van de oude marktcultuur. Van handel naar feest In de 19e en 20e eeuw veranderde het karakter van de Jouster Merke sterk. De oorspronkelijke vee- en warenhandel nam af door de opkomst van winkels, banken en moderne transportmiddelen. Toch bleef de markt een belangrijk sociaal en cultureel evenement. De handel maakte plaats voor een commerciële markt met een kermis, muziek, vermaak en drukbezochte horeca. Een relatief jonge, maar inmiddels niet meer weg te denken traditie is de Merke-woansdei, de woensdagavond voorafgaand aan de markt. Wat begon als een informele samenkomst van dorpsgenoten is uitgegroeid tot een groots feest dat jaarlijks duizenden mensen trekt. De cafés zitten vol, podia verrijzen op pleinen, en tot diep in de nacht wordt er gefeest. De Jouster Merke vandaag Tegenwoordig is de Jouster Merke een feest voor jong en oud, waarin traditie en vernieuwing hand in hand gaan. De brink vult zich met marktkramen en kermisattracties, de geur van poffertjes en suikerspinnen hangt in de lucht, en overal hoor je muziek, gelach en geroezemoes. Het hele dorp ademt Merkesfeer. Wat ooit begon als een functionele jaarmarkt voor boeren en burgers, is nu uitgegroeid tot een bruisend volksfeest met diepe historische wortels. Toch is de essentie al die tijd hetzelfde gebleven: mensen samenbrengen, verbinding vieren en herinneringen maken. De Jouster Merke is daarmee niet alleen een traditie die in stand wordt gehouden, maar één die nog altijd volop beleefd wordt.

Een treffendere benaming dan "Giethoorn aan de Hurdspytsje" voor het gebied van de Overspitting tussen de E.A. Borgerstraat en de bocht van de Sewei, zoals oudere Jousters het kenden, is nauwelijks te bedenken. Een rij van ongeveer tien "heechhouten" (hoge houten bruggen) verleende dit gebied een romantisch karakter. Het verhaal over het ontstaan van de naam "Hurdspytsje" is enigszins romantisch, althans als we de overleveringen van mensen als D.Tj. de Vries, destijds redacteur-uitgever van de Jouster Courant, en de oud-Jouster Jelle Hesselius mogen geloven. De één schreef erover, de ander vertelde erover. Niemand kan echter garanderen dat deze overleveringen volledig op feiten berusten. Het verhaal begint vermoedelijk in de tijd dat Ulbe van Hoytema grietman van Haskerland was (1549-1558). Hij zou opdracht hebben gegeven om de in verval geraakte verbindingsvaarten in Westermeer opnieuw uit te graven, mede omdat rond 1550 vanuit Heerenveen de Heerensloot werd of zou worden gegraven. Een overweging kan zijn geweest dat men een deel van het vervoer naar het buitenwater via Joure wilde leiden. Bovendien was een verbinding met de nieuwe turfwinningsgebieden aantrekkelijk. Alles draaide tenslotte om het "aardgas" van toen: turf. De Overspitting werd gerealiseerd. De platte draaien en lastige sleepbarten werden vervangen door heechhouten, waar schepen met gestreken mast onderdoor konden varen. Grietman Van Hoytema zou zich intensief hebben ingezet voor de voortgang van het werk en de arbeiders zo hebben opgejaagd dat de naam "Hurdspytsje" ontstond. De vergelijking met Giethoorn ontstond veel later. Mogelijk zagen bereisde Jousters in Giethoorn overeenkomsten met hun eigen omgeving. Het kan ook zijn dat na de 18e eeuw de aanwezigheid van veel Gieterse turftrekkers in deze omgeving een rol speelde. Zeker is dat er in de Overspitting veel werd gepunterd door boeren en tuinders, die via deze vaarweg hun producten naar de Libra-boten van Kramer brachten. Deze boten verzorgden het verdere vervoer naar de veiling in Sneek. Tijdelijk hoefde men niet verder te varen dan tot de Jouster veiling, die in 1933 aan de Overspitting, tussen de E.A. Borgerstraat en de Oosterstraat, werd gevestigd. Deze veiling kende echter geen lang bestaan. De "grote vaart" in de Overspitting was in 1932 eigenlijk al verleden tijd. De laatste modderschipper kwam dat jaar met zijn schip vast te zitten, zo erg dat het achterstevoren moest worden teruggebouwd. Daarmee kwam een einde aan de droom van grietman Van Hoytema. De Overspitting is overigens nooit een echt goed vaarwater geweest. Aanvankelijk lagen er te veel "zetten" en "tillen" overheen, en later al die heechhouten in Westermeer. Een zeil kon niet worden gevoerd en er kon niet worden gejaagd, omdat er geen jaagpad was aangelegd. Philip Vegelin van Claerbergen, van 1707 tot 1738 grietman van Haskerland, had er dan ook geen moeite mee om in 1716 de Overspitting af te snijden door er dwars doorheen een polderdijk aan te leggen. Hij had weer een nieuwe polder laten maken. Hoewel de Overspitting als vaarwater dus niet veel voorstelde, bleef het karakter tot rond 1970 aardig bewaard. Daarna veranderde ook daar alles. Gelukkig is door de aanleg van vijverpartijen en de aanwezigheid van bruggetjes nog iets van het oude landschap in de nieuwe woonwijken van Joure terug te vinden.

Ooit kronkelden er tientallen smalle stegen door Oud Joure. Sommige waren nauwelijks breed genoeg voor een kruiwagen, andere dienden als drukke doorgangen naar werkplaatsen, molens of kleine arbeiderswoningen. Vandaag de dag zijn veel van die stegen verdwenen of verstopt geraakt achter nieuwbouw en schuttingen, maar wie goed kijkt, kan hier en daar nog een glimp opvangen van deze verborgen geschiedenis. De namen van die stegen vertelden je precies waar je was – of wie er de baas was. Zo werd een steeg vaak vernoemd naar een invloedrijke huizenbezitter die er woonde of meerdere woningen of kamers bezat. Andere stegen droegen de naam van een plek waar ze naartoe leidden: een molen of een markante werkplaats. Neem bijvoorbeeld de Veltmansteeg, genoemd naar Johannes Baukes Veltman, timmerman en huisjesmelker avant la lettre, die bijna de hele steeg bezat. Of de Houtmolensteeg, die zijn naam dankt aan de molen waar hout werd gezaagd – het ritme van het molenrad moet daar ooit hoorbaar zijn geweest tussen de muren. De Gerben Martenssteeg, genoemd naar een markante dorpsfiguur wiens naam nog steeds klinkt als je goed luistert. In deze stegen gebeurde het vlijtige en dorpse leven. Kinderen speelden er met zelfgemaakte tollen, buren kletsten over het weer en de laatste nieuwtjes, en er werd hard gewerkt – in viskarren, timmerwinkels, smederijen of vanuit huis. De stegen vormden een netwerk van verhalen, verbonden door plavuizen, klinkers en zandpaadjes, fluisterend van vroeger tijden. Vandaag zijn het slechts namen op oude kaarten of vage herinneringen van oudere inwoners. Maar voor wie de geschiedenis van Joure wil voelen, loont het de moeite om stil te staan bij die vergeten paden. Daar, tussen de stenen, liggen de wortels van het dorp – verstopt, maar nooit helemaal verdwenen. Alle stegen zullen op deze website herleven. Tijdens een dorpswandeling met een gids passeren ze trouwens ook de revue, dus van harte aanbevolen om deze eens te boeken bij de lokale VVV.



Locatie