Uitgelichte vensters:

De Jouster Merke, van oudsher dé volksmarkt van Joure, vindt zijn oorsprong in de vroege 17e eeuw. Al sinds de jaren 1600 stroomden boeren, handelaren en dorpsbewoners uit de wijde omgeving toe naar de brink van Joure. Daar werd volop gehandeld in vee — koeien, paarden en schapen — en werden marktkramen gevuld met textiel, gereedschap, keukengerei en andere onmisbare waren. Voor veel mensen was dit het moment om hun wintervoorraad aan te vullen of nieuwe spullen aan te schaffen. Maar de Merke was meer dan handel alleen. Het was een sociaal hoogtepunt in het jaar. Familieleden en bekenden ontmoetten elkaar na lange tijd, er werden huwelijken voorbereid en sterke verhalen verteld. De straten kwamen tot leven met muziek, straattheater, kermisvermaak en bomvolle herbergen. De markt was dé plek om zaken te doen én te genieten van de gezelligheid. Verdwenen markten Joure kende vroeger meerdere markten door het jaar heen, elk met hun eigen karakter en functie. Naast de bekende najaarsmarkt — de Jouster Merke zoals we die nu kennen — waren er onder andere een voorjaarsmarkt, een Pinkstermarkt en een Sint-Luciamarkt in december. De Pinkstermarkt trok veel rondreizende handelaren en bezoekers, terwijl de Sint-Luciamarkt vooral draaide om het inslaan van goederen voor de wintermaanden en de feestdagen. Daarnaast waren er ook kleinere, meer gespecialiseerde markten, zoals de Seweistermerk en de Grienedykstermark. De Seweistermerk, gehouden op de zevende woensdag na Pasen, had vooral een functie als dienstbodenmarkt. Jonge mannen en vrouwen kwamen daar bijeen om werk te zoeken bij boeren in de regio. De Grienedykstermark, die plaatsvond in de buurt van de Griene Dyk (Groene Dijk), was sterk gericht op agrarische handel. Deze verdwenen markten laten zien hoe nauw het marktleven verbonden was met het ritme van het platteland, de landbouw en de seizoenen. Met de komst van winkels, supermarkten en veranderende leefgewoonten verdwenen deze kleinere markten geleidelijk. Alleen de Jouster Merke bleef overeind als levendig monument van de oude marktcultuur. Van handel naar feest In de 19e en 20e eeuw veranderde het karakter van de Jouster Merke sterk. De oorspronkelijke vee- en warenhandel nam af door de opkomst van winkels, banken en moderne transportmiddelen. Toch bleef de markt een belangrijk sociaal en cultureel evenement. De handel maakte plaats voor een commerciële markt met een kermis, muziek, vermaak en drukbezochte horeca. Een relatief jonge, maar inmiddels niet meer weg te denken traditie is de Merke-woansdei, de woensdagavond voorafgaand aan de markt. Wat begon als een informele samenkomst van dorpsgenoten is uitgegroeid tot een groots feest dat jaarlijks duizenden mensen trekt. De cafés zitten vol, podia verrijzen op pleinen, en tot diep in de nacht wordt er gefeest. De Jouster Merke vandaag Tegenwoordig is de Jouster Merke een feest voor jong en oud, waarin traditie en vernieuwing hand in hand gaan. De brink vult zich met marktkramen en kermisattracties, de geur van poffertjes en suikerspinnen hangt in de lucht, en overal hoor je muziek, gelach en geroezemoes. Het hele dorp ademt Merkesfeer. Wat ooit begon als een functionele jaarmarkt voor boeren en burgers, is nu uitgegroeid tot een bruisend volksfeest met diepe historische wortels. Toch is de essentie al die tijd hetzelfde gebleven: mensen samenbrengen, verbinding vieren en herinneringen maken. De Jouster Merke is daarmee niet alleen een traditie die in stand wordt gehouden, maar één die nog altijd volop beleefd wordt.

Ooit kronkelden er tientallen smalle stegen door Oud Joure. Sommige waren nauwelijks breed genoeg voor een kruiwagen, andere dienden als drukke doorgangen naar werkplaatsen, molens of kleine arbeiderswoningen. Vandaag de dag zijn veel van die stegen verdwenen of verstopt geraakt achter nieuwbouw en schuttingen, maar wie goed kijkt, kan hier en daar nog een glimp opvangen van deze verborgen geschiedenis. De namen van die stegen vertelden je precies waar je was – of wie er de baas was. Zo werd een steeg vaak vernoemd naar een invloedrijke huizenbezitter die er woonde of meerdere woningen of kamers bezat. Andere stegen droegen de naam van een plek waar ze naartoe leidden: een molen of een markante werkplaats. Neem bijvoorbeeld de Veltmansteeg, genoemd naar Johannes Baukes Veltman, timmerman en huisjesmelker avant la lettre, die bijna de hele steeg bezat. Of de Houtmolensteeg, die zijn naam dankt aan de molen waar hout werd gezaagd – het ritme van het molenrad moet daar ooit hoorbaar zijn geweest tussen de muren. De Gerben Martenssteeg, genoemd naar een markante dorpsfiguur wiens naam nog steeds klinkt als je goed luistert. In deze stegen gebeurde het vlijtige en dorpse leven. Kinderen speelden er met zelfgemaakte tollen, buren kletsten over het weer en de laatste nieuwtjes, en er werd hard gewerkt – in viskarren, timmerwinkels, smederijen of vanuit huis. De stegen vormden een netwerk van verhalen, verbonden door plavuizen, klinkers en zandpaadjes, fluisterend van vroeger tijden. Vandaag zijn het slechts namen op oude kaarten of vage herinneringen van oudere inwoners. Maar voor wie de geschiedenis van Joure wil voelen, loont het de moeite om stil te staan bij die vergeten paden. Daar, tussen de stenen, liggen de wortels van het dorp – verstopt, maar nooit helemaal verdwenen. Alle stegen zullen op deze website herleven. Tijdens een dorpswandeling met een gids passeren ze trouwens ook de revue, dus van harte aanbevolen om deze eens te boeken bij de lokale VVV.

Wanneer Pake Jehannes (op de foto zesde van links met pijp) behoefte had aan pruimtabak maar geen geld had, wendde hij zich tot de spelende kinderen bij het Saal: “Ga allemaal naar huis om een cent op te halen, dan draag ik straks iets voor.” De kinderen renden naar huis en kwamen meestal terug met een cent. Ook moeders en andere buurtbewoners haastten zich naar het Saal. Van de ingezamelde centen hield Pake Jehannes er zes achter voor zijn pakje pruimtabak; de rest strooide hij in het rond, wat voor veel opwinding zorgde.​ Het publiek groeide, vooral toen het gerucht ging dat “de zoon van boer Albert een foto zou maken” – een zeldzame gebeurtenis. Toen iedereen verzameld was, begon Pake Jehannes. Hij koos willekeurig mensen uit de menigte of uit de buurt als onderwerp voor zijn voordrachten. Staand voor het Saal, met zijn blik omhoog en armen dramatisch geheven, begon hij te oreren:​ (vertaling rechts)“O Heare God yn ‘t Himelrykwat bin’ Jo gaven ûngelykwêrom is Simen Slak sa earmen Vegelin sa ryk?”​ "O here god in het hemelrijkWat zijn uw gaven ongelijkWaarom is Simen Slak zo armEn Vegelin zo rijk?" Een daverend applaus volgde. Simen (Slak) Krol, die vanwege een erfelijke spierziekte niet kon lopen, zat erbij op zijn stoel. Mensen waren niet snel gekwetst in die tijd. Bijna iedereen had tenslotte een bijnaam. Hij bereikte zijn roeibootje kruipend en had langs de oever vaste adressen voor een pruimpje tabak, een kopje koffie of soms een sigaar. De Jouster voetballers hadden voor zijn zoon Kees een karretje bij elkaar gespaard; pas zijn kleinzoons Johannes en Doetzen kregen een eigen vervoermiddel.​ Terug naar Pake Jehannes, die opnieuw Simen Krol als onderwerp nam:​ “O Heare God yn ‘t Himelrykwat bin’ Jo gaven ûngelykwêrom Simen Slak sa ‘n lekke skouen dokter Driessen in koets op ‘e dyk?”​ "O here god in het hemelrijkWat zijn uw gaven ongelijkWaarom Simen Slak zo'n lekke schouwen dokter Driessen een koets op de weg?" Na het gebruikelijke ritueel vervolgde hij:​ “O Heare God yn ‘t Himelrykwat bin’ Jo gaven ûngelykwêrom is Dútske Marie sa molligen Berber in libbend lyk?”​ "O here god in het hemelrijkWat zijn uw gaven ongelijkWaarom is Dútske Marie zo molligen Berber een levend lijk?" Het publiek lachte luid. Ondertussen kwamen arbeiders van de Keverling-fabriek naar buiten om aan de overkant van de sloot mee te luisteren. Pake Jehannes greep zijn kans:​ “O Heare God yn ‘t Himelrykwat bin’ Jo gaven ûngelykwêrom sit Koopie yn ‘t stjonkende Saalen Keverling yn in prachtich fabryk?”​ "O Here God in het hemelrijkWat zijn uw gaven ongelijkwaarom zit Koopie in het stinkende SaalEn Keverling in een prachtige fabriek?" Gejuich en applaus klonken van beide zijden van de sloot. Koopie, die normaal nooit buiten kwam, stond nu in de deuropening. Ze was een alleenstaande moeder met veel kinderen, wonend in het Saal zonder ramen, alleen hoge pakhuisruiten. In die tijd bestond er nog geen bijstand, en de armenzorg bleef onveranderd; het Saal bleef bevolkt door straatarme Jousters.​ Pake Jehannes besloot met:​ “O Heare God yn ‘t Himelrykwat bin’ Jo gaven ûngelykwêrom hat lange Jits sa ‘n lingteen is gouden Sjoerd sa ‘n pyk?”​ "O Here God in het hemelrijkWat zijn uw gaven ongelijkwaarom heeft lange Jits zo'n lengte en is beste Sjoerd zo'n klein kuikentje?" Intussen was fotograaf Ybele Jelsma bezig met zijn toestel. Simen Krol werd met stoel en al naar de fotograaf gedraaid, die de hele groep opstelde voor de foto. Zelfs Koopie en haar dochter Oale staan erop!​ Als je die foto bekijkt, zie je dat Pake Jehannes veel belangstelling trok. Eén ding is zeker: hij had zijn pakje pruimtabak dubbel en dwars verdiend!

De naam Torenstraat, ook wel "Toerstege" genoemd, spreekt eigenlijk voor zich: deze verwijst naar de Jouster Toren uit 1628. Naast deze naam waren er ook andere benamingen in gebruik, met name voor de twee stegen die vanuit de Midstraat toegang boden tot de Torenstraat. Tussen deze stegen stond hotel "Het Wapen van Haskerland", later bekend als Hotel Van der Feer. De steeg tussen de toren en het hotel heette de Wijde Steeg of Kerksteeg. De ingang aan de andere kant werd aangeduid als de Anne Pieckessteeg, maar stond ook bekend als de Smalle of Nauwe Kerksteeg. Het hotel werd in 1923 afgebroken. Al eerder waren er in de Torenstraat veranderingen. In 1865 werd een klein deel van de Torenstraatvaart gedempt (zie ook het hoofdstuk over de Boterwaag). In maart 1902 vierden bewoners uitbundig het besluit van de gemeente om ook het laatste en grootste deel van de vaart te dempen. Dit hing samen met het verval en de sluiting van de Boterwaag in 1898. De bewoners waren blij dat ze verlost werden van stank en rattenoverlast. In 1911 volgde de sloop van het waaggebouw, waarna er een nieuwe politiewoning werd gebouwd, met daarachter ruimte voor de brandspuit en een politiebureau. De Torenstraat had hiermee volgens velen een flinke opknapbeurt gekregen. Door de afbraak van het hotel in 1923 ontstond de mogelijkheid om het verkeer via de Torenstraat en het Zand te leiden, al duurde het nog zestien jaar voordat deze wens werkelijkheid werd. Ondanks het wegvallen van de wekelijkse marktdrukte wisten veel winkels in de Torenstraat nog jarenlang te overleven. In de periode tussen 1920 en 1950 vonden we er nog drie slagerijen, enkele kruideniers, twee meubelzaken (waarvan één met voornamelijk tweedehands meubelen, waaronder prachtige antieke stukken), twee schoenenzaken, een drogisterij, een drankhandel, een boekwinkel, een brandstofhandel, een viswinkel, een kapper, twee meubelfabrieken, een galanteriezaak, een oliebollenbakker, een sigarenwinkel, een kleermaker (met staalmonsters voor het raam), een klompenwinkel en maar liefst vier groentewinkels. Naast winkels waren er in de Torenstraat ook diverse openbare instellingen gevestigd, zoals het Armhuis, het Weeshuis, de Waag en de Spijskokerij (in de volksmond de "Sopkôkerij"). Ook kende de straat de openbare Armhuispomp, die diende als ontmoetingsplaats waar bewoners niet alleen water haalden, maar ook de laatste nieuwtjes uitwisselden. In juni 1883 liep dit uit de hand toen iemand petroleum in de pomp had gegooid. Later diende de pomp als speeltoestel voor de jeugd, totdat deze in 1949 door de gemeente werd verwijderd met het plan hem elders in Joure te herplaatsen — helaas is de pomp sindsdien spoorloos verdwenen. Verder kende de Torenstraat het "Griene Steechje", met tien diaconiekamertjes voor arme ouderen. In het eerste kamertje woonde Wopkje, de "mûtsewasker". Over de herkomst van de naam "Griene Steechje" deden verschillende verhalen de ronde: sommigen dachten aan Wopkjes groene mutsen die ze voor het raam tentoonstelde, anderen verwezen naar de mini-bleekveldjes of naar de typische groene kleur van de straat. Wopkje hing altijd mutsen op een touw voor het raam, die begonnen te dansen als kinderen tegen de kozijnen drukten — zeer tegen haar zin. In het tweede kamertje woonde Sjouk Sjoechje, die samen met haar kleinzoontje Gerard Heintjes op slechts enkele vierkante meters leefde. Van de vier gulden die zij per week ontving, werd door het Armbestuur twee gulden ingehouden, wat destijds leidde tot vragen in de gemeenteraad — zonder resultaat. De schilderachtige huisjes, daterend uit de 17e eeuw, stonden haaks op de straat en besloegen samen ongeveer dertig meter. Ieder kamertje had een raam met kleine roedeverdelingen, typisch voor die tijd. In de jaren dertig werden de huisjes gesloopt. Waar de fraaie onder- en bovendeuren, betegelde schouwen, ijzeren haardplaten en bedsteedeurtjes zijn gebleven, is onbekend. Destijds zag men niet de waarde die deze historische elementen later zouden hebben. Ook verdwenen rond 1970 de laatste historische gevelwanden uit de Torenstraat, waarmee de "gedaante van een stad" en het "stadsgezicht van de Vlecke" definitief verloren gingen.

Een treffendere benaming dan "Giethoorn aan de Hurdspytsje" voor het gebied van de Overspitting tussen de E.A. Borgerstraat en de bocht van de Sewei, zoals oudere Jousters het kenden, is nauwelijks te bedenken. Een rij van ongeveer tien "heechhouten" (hoge houten bruggen) verleende dit gebied een romantisch karakter. Het verhaal over het ontstaan van de naam "Hurdspytsje" is enigszins romantisch, althans als we de overleveringen van mensen als D.Tj. de Vries, destijds redacteur-uitgever van de Jouster Courant, en de oud-Jouster Jelle Hesselius mogen geloven. De één schreef erover, de ander vertelde erover. Niemand kan echter garanderen dat deze overleveringen volledig op feiten berusten. Het verhaal begint vermoedelijk in de tijd dat Ulbe van Hoytema grietman van Haskerland was (1549-1558). Hij zou opdracht hebben gegeven om de in verval geraakte verbindingsvaarten in Westermeer opnieuw uit te graven, mede omdat rond 1550 vanuit Heerenveen de Heerensloot werd of zou worden gegraven. Een overweging kan zijn geweest dat men een deel van het vervoer naar het buitenwater via Joure wilde leiden. Bovendien was een verbinding met de nieuwe turfwinningsgebieden aantrekkelijk. Alles draaide tenslotte om het "aardgas" van toen: turf. De Overspitting werd gerealiseerd. De platte draaien en lastige sleepbarten werden vervangen door heechhouten, waar schepen met gestreken mast onderdoor konden varen. Grietman Van Hoytema zou zich intensief hebben ingezet voor de voortgang van het werk en de arbeiders zo hebben opgejaagd dat de naam "Hurdspytsje" ontstond. De vergelijking met Giethoorn ontstond veel later. Mogelijk zagen bereisde Jousters in Giethoorn overeenkomsten met hun eigen omgeving. Het kan ook zijn dat na de 18e eeuw de aanwezigheid van veel Gieterse turftrekkers in deze omgeving een rol speelde. Zeker is dat er in de Overspitting veel werd gepunterd door boeren en tuinders, die via deze vaarweg hun producten naar de Libra-boten van Kramer brachten. Deze boten verzorgden het verdere vervoer naar de veiling in Sneek. Tijdelijk hoefde men niet verder te varen dan tot de Jouster veiling, die in 1933 aan de Overspitting, tussen de E.A. Borgerstraat en de Oosterstraat, werd gevestigd. Deze veiling kende echter geen lang bestaan. De "grote vaart" in de Overspitting was in 1932 eigenlijk al verleden tijd. De laatste modderschipper kwam dat jaar met zijn schip vast te zitten, zo erg dat het achterstevoren moest worden teruggebouwd. Daarmee kwam een einde aan de droom van grietman Van Hoytema. De Overspitting is overigens nooit een echt goed vaarwater geweest. Aanvankelijk lagen er te veel "zetten" en "tillen" overheen, en later al die heechhouten in Westermeer. Een zeil kon niet worden gevoerd en er kon niet worden gejaagd, omdat er geen jaagpad was aangelegd. Philip Vegelin van Claerbergen, van 1707 tot 1738 grietman van Haskerland, had er dan ook geen moeite mee om in 1716 de Overspitting af te snijden door er dwars doorheen een polderdijk aan te leggen. Hij had weer een nieuwe polder laten maken. Hoewel de Overspitting als vaarwater dus niet veel voorstelde, bleef het karakter tot rond 1970 aardig bewaard. Daarna veranderde ook daar alles. Gelukkig is door de aanleg van vijverpartijen en de aanwezigheid van bruggetjes nog iets van het oude landschap in de nieuwe woonwijken van Joure terug te vinden.

Lang voordat fabrieken en machines het straatbeeld bepaalden, klonk in de straten van Joure het ritmische tikken van hamers, het suizende geluid van beitels over hout, en het sissende gieten van gloeiend metaal. Joure was een echt ambachtsdorp, waar vakmanschap en nijverheid de ruggengraat vormden van de lokale economie. In de kleine werkplaatsen en achterhuizen werkten generaties lang ambachtslieden aan hun met zorg gemaakte producten. Neem de kastmakers: zij bouwden kasten met rijke houtsnijwerk en verborgen laadjes, ware kunstwerken die vaak het middelpunt van de woonkamer waren. Niet ver daarvandaan stonden de koper- of geelgieters aan hun ovens. In hun roodgloeiende werkplaatsen goten ze met uiterste precisie onderdelen voor Friese klokken, gebruiksvoorwerpen en later ook onderdelen voor de opkomende zuivelindustrie. Ook de zilversmeden, klokkenmakers, kuipers en tingieters waren bekende gezichten in het dorpsleven. Elk ambacht had zijn eigen geur, geluid en ritueel. In Joure was zelfs de scheepsbouw goed vertegenwoordigd – logisch, met al dat water in de omgeving. En laten we de drukkerijen, leerlooiers, smeden en zeepzieders niet vergeten; stuk voor stuk droegen zij bij aan een bruisend netwerk van handwerk en innovatie. Wat deze ambachten bijzonder maakte, was de onderlinge samenwerking. De klokmaker had de kastmaker nodig, die op zijn beurt afhankelijk was van de houtleverancier. De geelgieter goot het uurwerk, en de schilder voorzag het van sierlijke decoraties. Alles was met elkaar verweven, als een goed afgestemde machine — maar dan van vlees, bloed en vakmanschap. Tegenwoordig zijn veel van deze ambachten verdwenen of veranderd, maar hun sporen zijn nog overal zichtbaar. In de gebouwen, in de verhalen van oude families, en in het Jouster Museum, waar de geest van dit ambachtelijke verleden springlevend wordt gehouden. Joure mag dan modern zijn geworden, maar het hart klopt nog altijd in het ritme van de handenarbeid die het dorp groot maakte.

Joure is een dorp waar traditie en folklore nog volop leven. Niet achter glas in een museum, maar zichtbaar en voelbaar in het hart van het dorpsleven. Elk jaar opnieuw komt die rijke cultuur tot uiting in een reeks bijzondere evenementen, waarin geschiedenis, gemeenschap en feest samenkomen. De bekendste is natuurlijk de Jouster Merke, een levendige najaarsmarkt met eeuwenoude wortels, waar handel, kermis en ontmoeting samenkomen. Maar Joure kent meer tradities die het karakter van het dorp kleuren. Een daarvan is de Boerebrulloft, een folkloristisch huwelijksfeest waarbij deelnemers in traditionele Friese klederdracht en met authentieke rijtuigen een ouderwets boerenhuwelijk naspelen. Muziek, dans, rituelen en gezelligheid maken er een waar spektakel van, dat jaarlijks veel publiek trekt. Ook de harddraverij, traditioneel gehouden op de maandag na de Jouster Merke, is een vast onderdeel van het feestprogramma. In deze paardenrace strijden rijders in sulky’s (lichte wagentjes) om snelheid en eer op de Jouster straten. Het is een geliefde traditie die sport en volksvermaak met elkaar verbindt. Door het jaar heen zijn er bovendien verschillende braderieën, streekmarkten en kleinere jaarmarkten, waar lokale ondernemers, ambachtslieden en hobbyisten hun producten aanbieden. Denk aan de streekproductenmarkt op de Midstraat, de kerstfair of zomerse rommelmarkten in de dorpskern. Deze evenementen bieden niet alleen koopwaar, maar versterken ook het gemeenschapsgevoel en het contact tussen inwoners en bezoekers. Of het nu gaat om een boerenbruiloft, een paardenrace of een gezellige braderie: al deze evenementen laten zien hoe Joure haar tradities koestert en telkens opnieuw vormgeeft. Het zijn momenten van verbinding, van herkenning, en vooral van feest. Hier leeft het verleden voort in het nu — en daar is Joure trots op.



Locatie