Uitgelichte vensters:

Lang voordat fabrieken en machines het straatbeeld bepaalden, klonk in de straten van Joure het ritmische tikken van hamers, het suizende geluid van beitels over hout, en het sissende gieten van gloeiend metaal. Joure was een echt ambachtsdorp, waar vakmanschap en nijverheid de ruggengraat vormden van de lokale economie. In de kleine werkplaatsen en achterhuizen werkten generaties lang ambachtslieden aan hun met zorg gemaakte producten. Neem de kastmakers: zij bouwden kasten met rijke houtsnijwerk en verborgen laadjes, ware kunstwerken die vaak het middelpunt van de woonkamer waren. Niet ver daarvandaan stonden de koper- of geelgieters aan hun ovens. In hun roodgloeiende werkplaatsen goten ze met uiterste precisie onderdelen voor Friese klokken, gebruiksvoorwerpen en later ook onderdelen voor de opkomende zuivelindustrie. Ook de zilversmeden, klokkenmakers, kuipers en tingieters waren bekende gezichten in het dorpsleven. Elk ambacht had zijn eigen geur, geluid en ritueel. In Joure was zelfs de scheepsbouw goed vertegenwoordigd – logisch, met al dat water in de omgeving. En laten we de drukkerijen, leerlooiers, smeden en zeepzieders niet vergeten; stuk voor stuk droegen zij bij aan een bruisend netwerk van handwerk en innovatie. Wat deze ambachten bijzonder maakte, was de onderlinge samenwerking. De klokmaker had de kastmaker nodig, die op zijn beurt afhankelijk was van de houtleverancier. De geelgieter goot het uurwerk, en de schilder voorzag het van sierlijke decoraties. Alles was met elkaar verweven, als een goed afgestemde machine — maar dan van vlees, bloed en vakmanschap. Tegenwoordig zijn veel van deze ambachten verdwenen of veranderd, maar hun sporen zijn nog overal zichtbaar. In de gebouwen, in de verhalen van oude families, en in het Jouster Museum, waar de geest van dit ambachtelijke verleden springlevend wordt gehouden. Joure mag dan modern zijn geworden, maar het hart klopt nog altijd in het ritme van de handenarbeid die het dorp groot maakte.

Marten Buis werd in 1914 geboren in Borbeck, vlakbij Oberhausen in Duitsland, als kind van Friese ouders. Zijn ouders waren rond 1913 naar het Ruhrgebied vertrokken als gastarbeiders, op zoek naar werk en een beter bestaan. De Eerste Wereldoorlog gooide echter roet in het eten, waardoor het gezin rond 1918 terugkeerde naar Friesland en zich vestigde in Joure, eerst in de Kaekelsteeg en later op het Patrimonium. Hoewel hij in Duitsland werd geboren, had Marten de Nederlandse nationaliteit en hoefde hij daardoor tijdens de Tweede Wereldoorlog niet op te komen voor Hitler-Duitsland. Marten Buis begon zijn loopbaan als stoffeerder bij de Jouster firma Van Achteren, gevestigd aan de Midstraat, in het pand waar tegenwoordig Van der Wiel accountants is gevestigd. Tijdens zijn werk volgde hij een opleiding etaleren in Amsterdam, waarmee hij zijn creatieve vaardigheden verder ontwikkelde. Later opende hij een antiekwinkel aan de Midstraat 32 in Joure. Een hardnekkige rugkwaal maakte dat hij zijn werk als stoffeerder en winkelier moest opgeven. Hij vond echter een nieuwe uitlaatklep in tekenen en schrijven. Buis trok door het dorp, legde het dagelijks leven vast in tekeningen en documenteerde zijn observaties in verhalen. Zijn liefde voor Joure en zijn oog voor detail leverden hem lokale bekendheid op, mede dankzij zijn maandelijkse bijdrage aan het MOB-krantje (Midstraat Op z’n Breedst), in samenwerking met Sjouke Kuindersma. Tot op hoge leeftijd bleef Marten Buis tekenen en schrijven. In 1991 bracht hij zijn verzamelde verhalen uit in het boek Binnenpaden en Buitenbeentjes, een ode aan het oude Joure. Hij overleed in 1994, maar zijn werk blijft een waardevolle bron voor de geschiedenis en het karakter van de Vlecke Joure.

Wandelend door het oude centrum van Joure voelt het alsof de tijd even stil heeft gestaan. Smalle straatjes slingeren zich tussen historische panden, oude werkplaatsen en charmante gevels door. Hier heerst geen haast, maar een ontspannen sfeer die je uitnodigt om rustig om je heen te kijken, te verdwalen en te ontdekken. De Midstraat, de langgerekte hoofdstraat van Joure, is het kloppende hart van het centrum. Ooit aangelegd op een zandrug die ontstaan is in de laatste ijstijd,  groeide deze straat uit tot de levensader van het dorp. Aan weerszijden zie je statige herenhuizen, oude winkels en voormalige ambachtsgebouwen — elk met hun eigen verhaal, vaak met sierlijke details of gevelstenen die herinneren aan een rijk verleden. Maar de ware charme zit in de kleinere straatjes die hierop aansluiten. Denk aan de Geelgietersstraat, waar je nog kunt voelen hoe vakmanschap en bedrijvigheid ooit het dagelijks leven bepaalden. Of de Boterstraat en de Visstraat, ooit opvaarten die vol lagen met skûtsjes en tjalken die hun waren afleverden. Op zonnige dagen glinstert het licht op de oude vensters, hoor je het ritselen van bomen en het zachte tikken van voetstappen op de straatklinkers. ’s Avonds zorgen lantaarns en gevelverlichting voor een bijna sprookjesachtige sfeer. En altijd is er wel een koffiegeur die je naar een knus terras of een ambachtelijke winkel lokt. De straatjes van Joure zijn niet alleen mooi, ze zijn levend erfgoed. Hier komen historie en het moderne dorpsleven op natuurlijke wijze samen. Of je nu een liefhebber bent van oude architectuur, op zoek bent naar een uniek winkeltje of gewoon wilt genieten van de sfeer: in het oude centrum van Joure vind je een stukje Friesland op z’n mooist.

In de 17e eeuw vestigde de invloedrijke familie Van Baerdt zich in Joure en liet het statige Oud Hof bouwen. Deze buitenplaats bevond zich op een strategische locatie aan de zuidkant van het dorp, met directe toegang tot het water via de Jentjesvaart en de Jonkersvaart. Deze waterwegen verbonden het landgoed met het open vaarwater, waardoor de familie goederen kon vervoeren zonder afhankelijk te zijn van andere routes of tolposten. Het Oud Hof was omgeven door zorgvuldig aangelegde tuinen, vijvers en grachten, die niet alleen dienden als sierlijke elementen, maar ook als praktische waterwegen. De hoofdingang van het landgoed bevond zich vermoedelijk ter hoogte van de huidige Heidensingel, waar vroeger een bruggetje lag dat toegang gaf tot het terrein. Na verloop van tijd verloor het Oud Hof zijn oorspronkelijke functie en werd het uiteindelijk afgebroken. Op het terrein zijn later woningen en instellingen gebouwd, waaronder het Theresiahuis. Toch herinneren straatnamen zoals de Hobbe van Baerdtstraat en de aanwezigheid van oude waterlopen aan de rijke geschiedenis van het landgoed. Reconstructie van de omgeving van het Oud Hof Op basis van historische kaarten en overleveringen kunnen we de omgeving van het Oud Hof als volgt reconstrueren: Locatie: Het Oud Hof bevond zich aan de zuidzijde van Joure, nabij de huidige Heidensingel en Hobbe van Baerdtstraat. Waterwegen: De Jentjesvaart en Jonkersvaart liepen langs het landgoed en verbonden het met het Kromme Var en andere open wateren. Toegang: De hoofdingang lag vermoedelijk bij de Heidensingel, waar een bruggetje toegang gaf tot het terrein. Omgeving: Het landgoed was omgeven door tuinen, vijvers en grachten, die zowel decoratief als functioneel waren. Hoewel het Oud Hof zelf niet meer bestaat, blijft de invloed ervan zichtbaar in het huidige Joure. Straatnamen, waterlopen en de structuur van de wijk herinneren aan het eens zo prominente landgoed van de familie Van Baerdt.

Veel verhalen over de oude land- en waterwegen zijn gebaseerd op overlevering én eigen ervaring. Eén van de belangrijkste bronnen is Pietje de Jong-Vermaning (1840–1923), de overgrootmoeder van schrijver Marten Buis. Pietje woonde met haar man Tamme in het Onland en had als kind al een grote interesse in de geschiedenis van de streek. Ze leerde veel van haar schoonvader, geboren in 1776, die ook allerlei oude verhalen kende. Marten Buis herinnert zich nog levendig een gesprek met zijn overgrootmoeder toen hij acht jaar oud was, op haar 82e verjaardag in 1922. Tijdens een wandeling naar haar huis vroeg hij: "Beppe, zijn er ook wolven op de Wolvedijk?" Pietje legde uit dat er nooit wolven zijn geweest; de naam Wolvedijk kwam van de man die de dijk ooit had aangelegd. Vroeger liep de oude dijk veel verder door, zelfs tot in Duitsland, en langs die route trok veel vreemd volk. ’s Nachts brandden er vuren en er waren soms vechtpartijen. Het was een gevaarlijke reis, niet voor iedereen weggelegd. Later ontdekte Marten dat zijn beppe verwees naar een eeuwenoude handelsweg: de route van Coevorden naar Staveren, bekend als de "Groote Friesche Weg." Deze weg en andere handelsroutes zijn vaak onderzocht, maar historici waren het niet altijd eens over de exacte ligging. Volgens de “Geschiedenis van Friesland” liep deze handelsroute via St. Nicolaasga, Tjerkgaast en Sloten naar Gaasterland – precies zoals Pietje het vertelde. Mr. SJ. Fockema Andreae schrijft in het hoofdstuk “Dijken of Wijken” namelijk onder meer het volgende:>>>>> “Naast vier waterwegen - het Vlie, de Eems, de Wezer en de Elbe - kent de negende van de zeventien keuren drie landwegen van internationale betekenis; de weg van Oldenburg naar Jever (wat toen een zeestad was en lang zou blijven), de weg van Münster langs de Eems naar Emden en de weg van Koevorden naar Staveren. Deze weg moet ons even bezig houden. Wij geloven niet dat hij, zoals nog Woebcken wil, langs de Vecht en de kust zou hebben gelopen; veeleer zocht ook deze weg het “over het hoog”, door de Wouden en dan over St. Nicolaasga, Tjerkgaast en Sloten naar Gaasterland. Na de tijd van de oude Friese wetten verneemt men niets meer van deze weg; hij was geheel verdrongen.” De Haulstersingel, het Bospad en de Wolvedijk in Joure vormen waarschijnlijk samen een stukje van deze oude route: een natuurlijke weg, ontstaan door eeuwenlang gebruik. Er zijn ook sporen van oude waterwegen. Ten zuiden van de Haulstersingel en de Hoge Zomerdijk moet vroeger een vaarroute hebben gelopen. Bewijs daarvoor kwam aan het licht in 1938, toen bij graafwerkzaamheden voor Rijksweg 43 scheepsresten werden gevonden, zoals een stuk roer en een zwaard. Volgens Roel Piters de Jong liep deze vaarweg vanuit de Veenscheiding, langs De Kooi, via Ooster- en Westersijpen naar de Langweerder Wielen. Door de aanleg van snelwegen is het landschap rond de Haulstersingel flink veranderd. De bouw van de rotonde vóór Pasen 1975 sneed de directe verbinding naar de bosgebieden af. Ook de aanleg van de snelweg Joure–Lemmer en later Joure–Sneek verdeelde de oude singel in twee aparte stukken. Daarmee ging een deel van de rust en de wandelmogelijkheden in dit historische gebied verloren. Noot van de redactie: U vraagt zich tijdens het lezen van dit verhaal mogelijk af waar het Onland was, of de Wolvedijk de Haulstersingel, het Bospad, de Veenscheiding, de Kooi en Ooster- en Westersijpen. Dit gaan we u allemaal vertellen in afzonderlijke verhalen en laten zien op de Google Maps kaart.

Zijlstra’s Meubelfabriek in Joure werd opgericht op 26 januari 1921 door de broers Folkert en Wiero Zijlstra. Het bedrijf begon met de bouw van een grote fabriekshal aan de Slachtedyk in Joure, strategisch gelegen aan de Jouster Sylroede, zodat hout gemakkelijk per schip kon worden aangevoerd. In 1928 werd de fabriek echter volledig verwoest door een grote brand die ontstond in de naastgelegen olieslagerij van E.A. de Boer. Ondanks deze tegenslag werd de fabriek snel herbouwd en kon de productie worden voortgezet. Zijlstra’s Meubelfabriek maakte aanvankelijk vooral lichtere meubels zoals bedden, stoelen, tafels en kasten. Het gebruik van hoogwaardige fineerlagen — vaak mahonie of notenhout — was kenmerkend voor hun werkwijze en voorkwam kromtrekken van het hout. De onderneming groeide in de loop van de jaren uit tot een belangrijke speler binnen de Friese meubelindustrie. Rond 1950 beleefde het bedrijf zijn bloeiperiode, met circa 115 werknemers in dienst. Een belangrijk hoofdstuk in de geschiedenis van Zijlstra is de samenwerking met ontwerper A.A. Patijn. Voor de fabriek creëerde hij de bekende “Poly-Z” meubellijn, die tegenwoordig geldt als een voorbeeld van tijdloos Nederlands design. Het strakke en moderne ontwerp sloot aan bij de veranderende woonstijl van de jaren vijftig en zestig, en zorgde voor extra bekendheid buiten de regio. Vanaf de jaren zeventig nam de bedrijvigheid af: het aantal werknemers daalde tot ongeveer dertig in 1973. In 1974 werd het bedrijf uiteindelijk overgenomen door Douwe Egberts, wat het einde betekende van Zijlstra’s Meubelfabriek als zelfstandige onderneming. Tegenwoordig hebben de meubels van Zijlstra, vooral de ontwerpen van Patijn, een geliefde status binnen de vintage- en designwereld. De fabriek leeft verder in de vorm van deze gewaardeerde meubels en in de regionale geschiedenis van Joure als voorbeeld van vakmanschap, innovatie en industriële ontwikkeling in de twintigste eeuw.

Wanneer Pake Jehannes (op de foto zesde van links met pijp) behoefte had aan pruimtabak maar geen geld had, wendde hij zich tot de spelende kinderen bij het Saal: “Ga allemaal naar huis om een cent op te halen, dan draag ik straks iets voor.” De kinderen renden naar huis en kwamen meestal terug met een cent. Ook moeders en andere buurtbewoners haastten zich naar het Saal. Van de ingezamelde centen hield Pake Jehannes er zes achter voor zijn pakje pruimtabak; de rest strooide hij in het rond, wat voor veel opwinding zorgde.​ Het publiek groeide, vooral toen het gerucht ging dat “de zoon van boer Albert een foto zou maken” – een zeldzame gebeurtenis. Toen iedereen verzameld was, begon Pake Jehannes. Hij koos willekeurig mensen uit de menigte of uit de buurt als onderwerp voor zijn voordrachten. Staand voor het Saal, met zijn blik omhoog en armen dramatisch geheven, begon hij te oreren:​ (vertaling rechts)“O Heare God yn ‘t Himelrykwat bin’ Jo gaven ûngelykwêrom is Simen Slak sa earmen Vegelin sa ryk?”​ "O here god in het hemelrijkWat zijn uw gaven ongelijkWaarom is Simen Slak zo armEn Vegelin zo rijk?" Een daverend applaus volgde. Simen (Slak) Krol, die vanwege een erfelijke spierziekte niet kon lopen, zat erbij op zijn stoel. Mensen waren niet snel gekwetst in die tijd. Bijna iedereen had tenslotte een bijnaam. Hij bereikte zijn roeibootje kruipend en had langs de oever vaste adressen voor een pruimpje tabak, een kopje koffie of soms een sigaar. De Jouster voetballers hadden voor zijn zoon Kees een karretje bij elkaar gespaard; pas zijn kleinzoons Johannes en Doetzen kregen een eigen vervoermiddel.​ Terug naar Pake Jehannes, die opnieuw Simen Krol als onderwerp nam:​ “O Heare God yn ‘t Himelrykwat bin’ Jo gaven ûngelykwêrom Simen Slak sa ‘n lekke skouen dokter Driessen in koets op ‘e dyk?”​ "O here god in het hemelrijkWat zijn uw gaven ongelijkWaarom Simen Slak zo'n lekke schouwen dokter Driessen een koets op de weg?" Na het gebruikelijke ritueel vervolgde hij:​ “O Heare God yn ‘t Himelrykwat bin’ Jo gaven ûngelykwêrom is Dútske Marie sa molligen Berber in libbend lyk?”​ "O here god in het hemelrijkWat zijn uw gaven ongelijkWaarom is Dútske Marie zo molligen Berber een levend lijk?" Het publiek lachte luid. Ondertussen kwamen arbeiders van de Keverling-fabriek naar buiten om aan de overkant van de sloot mee te luisteren. Pake Jehannes greep zijn kans:​ “O Heare God yn ‘t Himelrykwat bin’ Jo gaven ûngelykwêrom sit Koopie yn ‘t stjonkende Saalen Keverling yn in prachtich fabryk?”​ "O Here God in het hemelrijkWat zijn uw gaven ongelijkwaarom zit Koopie in het stinkende SaalEn Keverling in een prachtige fabriek?" Gejuich en applaus klonken van beide zijden van de sloot. Koopie, die normaal nooit buiten kwam, stond nu in de deuropening. Ze was een alleenstaande moeder met veel kinderen, wonend in het Saal zonder ramen, alleen hoge pakhuisruiten. In die tijd bestond er nog geen bijstand, en de armenzorg bleef onveranderd; het Saal bleef bevolkt door straatarme Jousters.​ Pake Jehannes besloot met:​ “O Heare God yn ‘t Himelrykwat bin’ Jo gaven ûngelykwêrom hat lange Jits sa ‘n lingteen is gouden Sjoerd sa ‘n pyk?”​ "O Here God in het hemelrijkWat zijn uw gaven ongelijkwaarom heeft lange Jits zo'n lengte en is beste Sjoerd zo'n klein kuikentje?" Intussen was fotograaf Ybele Jelsma bezig met zijn toestel. Simen Krol werd met stoel en al naar de fotograaf gedraaid, die de hele groep opstelde voor de foto. Zelfs Koopie en haar dochter Oale staan erop!​ Als je die foto bekijkt, zie je dat Pake Jehannes veel belangstelling trok. Eén ding is zeker: hij had zijn pakje pruimtabak dubbel en dwars verdiend!

Het is aannemelijk dat de landerijen in het gebied van Westermeer en Joure rond het jaar 900 tot 1000 zijn ingedeeld en in gebruik genomen. Later schermden de landheren hun gebieden, gelegen aan het onmisbare water, keurig af van die van hun pachters. Deze pachters vestigden hun boerderijen op de hoge zandruggen. Aan weerszijden daarvan liep de grond af naar beneden. Nog steeds ligt de Midstraat hoger dan het omliggende gebied. Op de natuurlijke stenk, zoals de Overspitting in die tijd werd genoemd, kon men varen. Daarom was het logisch dat er een opvaart naar elke boerderij werd aangelegd. Zo ontstonden uiteindelijk aan de noordkant van Joure de opvaarten, die het dorp altijd een zekere schilderachtigheid hebben gegeven. Het lijkt erop dat de opvaarten in de eerste eeuwen uitsluitend naar de diverse boerderijen leidden, in ieder geval aan de noordkant. Al deze opvaarten kwamen uit op de Overspitting, zodat de adel via brug en sluis de eindcontrole in handen hield. Waarschijnlijk begon men vanuit Westermeer; veel boeren hadden daar later nog altijd een eigen opvaart. Daarna volgde het Jouster gebied, en zolang dat vrijwel uitsluitend door boeren werd bewoond, zal het daar niet anders zijn geweest. Maar zodra er meer en ook andere bewoners kwamen, werden de stroken grond tussen de vaarten in gebruik genomen, en op die manier ontstonden de stegen en sloppen. Joure heeft ze heel lang gekend: smalle stegen, volgepropt met kleine arbeiderswoningen en hier en daar wat kleinschalige industrie. Dit betreft de noordkant; aan de zuidkant lag het wat anders. Aan die kant hadden de Van Baerdts op Oud Hof het iets minder goed voor elkaar dan de Herema's, maar men had wel zijn best gedaan. Om te beginnen had men vanuit het Kromme Var een eigen aanvoersloot laten graven. Via het Kromme Var was er verbinding met open water, en dus had het Oud Hof een eigen uitgang naar het buitenwater. De aanvoersloot droeg de naam Jentjesvaart; vanuit die vaart kwam men via de Jonkersvaart bij de Harddraversdijk – toen nog een zandpad – op het punt waar later de Omkromte die dijk zou bereiken. Daar hadden de bewoners van Oud Hof een eigen sluis en brug, net als de Vegelins, maar dan kleiner. Na het passeren van die obstakels kon men achter de Bûtsingel varen in de richting van het bruggetje in de Heidensingel, dat oudere Jousters zich nog herinneren en waar volgens overlevering de hoofdingang van Oud Hof zou hebben gestaan. Linksaf varend kwam men daarna in “de vijver”, zoals de omwonenden het water naast de Simonsteeg (later Hobbe van Baerdtstraat) altijd hebben genoemd. Dichter bij Joure, bij het huisje dat houtdraaier Van der Veer daar rond 1900 liet bouwen en waar later klokschilder Roel Otter jaren woonde en werkte, kon men twee kanten op varen. Linksaf is een verhaal apart, waarover later meer. Rechtsaf varend kwam men al gauw bij wat soms een haven wordt genoemd, maar wat mogelijk slechts een aanleg- en draaiplaats is geweest. Op die plaats is na de Tweede Wereldoorlog “De Brug” gebouwd. Even verder kruiste men de Groenendalsteeg, waar een sleepbarte, later een bruggetje, voor wat oponthoud zorgde. Dat was ook het geval op de kruising met de IJsbrandijsteeg. Daarna ging het verder achter de rooms-katholieke kerk langs. Dat gedeelte werd destijds het “IJsbaanslootje” genoemd; van daaruit moest de oude Jouster ijsbaan – ongeveer daar waar later het Theresiahuis werd gebouwd – onder water worden gezet. Na een afbuiging in noordelijke richting kon men onder de Midstraat door varen. Op dat punt verliet men de watertjes waar de elite van Oud Hof nogal wat invloed had. Na dit tochtje kwam men uit in de vaart naast de Veltmansteeg (later Roggemolenstraat) en passeerde aan de linkerkant een boerderij, waarin later een restaurant zou worden gevestigd. Nadat men de huizen aan de Veltmansteeg was gepasseerd, kon men linksaf onder een houten brug door varen in de richting van de Kakelsteeg (later Sinnebuorren). Aan de Midstraat-kant van de vaart naast de Kakelsteeg was het “opslag”, waar onder meer het hooi werd aangevoerd voor de boerderij van Joh. en Wietske Tadema-Rijpkema, de laatste boerderij die met het voorhuis aan de zuidkant van de Midstraat stond. Alle watertjes aan de zuidkant van Joure waren toen al buiten gebruik; de bewoners aan die kant van de Midstraat hadden los- en laadrechten gekregen in de noordelijke opvaarten.

Oud Joure, de historische kern van het huidige Joure, was eeuwenlang onlosmakelijk verbonden met het omliggende agrarische landschap. Hoewel het dorp zich gaandeweg ontwikkelde tot een regionaal centrum van handel en ambacht, lagen de wortels stevig verankerd in de landbouw. Deze agrarische achtergrond was niet alleen voelbaar, maar ook zichtbaar in het straatbeeld van de vlecke. Boerderijen stonden niet alleen in het buitengebied, maar ook midden in het dorp. Aan de Midstraat – tegenwoordig bekend als winkelstraat – stonden vroeger boerenbedrijven met koeienstallen, hooizolders en mestvaalten. Sommige panden hadden een voorhuis waar de familie woonde, terwijl het achterhuis dienstdeed als stal of opslag. Tussen de huizen lagen smalle stegen die toegang gaven tot de erven, waar het boerenwerk plaatsvond. Opvaarten – smalle watergangen – zorgden voor aan- en afvoer van goederen zoals hooi, mest en vee, vaak per praam. Deze verwevenheid van dorpsleven en boerenbedrijf was typerend voor Joure. Terwijl aan de voorkant van het huis melk, eieren of peulvruchten werden verkocht aan dorpsgenoten, werd aan de achterkant het boerenwerk voortgezet. De geur van koeien en het geluid van klompen op de keien waren alledaags in de vlecke. Zelfs religieuze gebouwen vonden tijdelijk onderdak op boerenzolders, zoals bij de familie De Jong, waar een parochiekerk werd ingericht boven de stal. De groei van Joure en de opkomst van handel, nijverheid en verkeer leidden er uiteindelijk toe dat veel van deze boerenbedrijven verdwenen of naar buiten het dorp werden verplaatst. Toch zijn er nog sporen van deze agrarische geschiedenis zichtbaar: oude stegen, teruggezette gevels, en verhalen die voortleven in de herinneringen van oudere Jousters. Oud Joure is daarmee niet alleen een plek van historie, maar ook een tastbare herinnering aan een tijd waarin het boerenleven en het dorpsleven hand in hand gingen – midden in de vlecke.



Locatie