Uitgelichte vensters:

Het gebied rond Museum Joure wordt vaak beschouwd als het mooiste stukje van Joure. Dit charmante deel van het dorp... beter gezegd "de Vlecke", ademt geschiedenis, ambacht en karakter. Mensen met verstand van dorpsgezichten noemen het vaak "een mooi ensemble", vrij vertaald een mooie verzameling. Museum Joure is gevestigd op een uniek, historisch industrieterrein midden in het centrum. Het bestaat uit tien monumentale panden, waaronder de eerste fabriek van Douwe Egberts, de iconische winkel De Witte Os en diverse werkplaatsen zoals een klokkenmakerij, drukkerij en metaalwarenfabriek. Bezoekers kunnen hier niet alleen kijken, maar ook zelf ervaren hoe koffie werd gebrand, klokken werden gemaakt en drukwerk tot stand kwam. Rondom het museum ligt een sfeervol park met kades, een museumtuin en het zes meter hoge kunstwerk 'Kaskade' van Klaas Gubbels. Deze omgeving nodigt uit tot wandelen en genieten van de rust en het groen. Het museumcafé, gevestigd in de voormalige tuinkamer van een Douwe Egberts-directeur, biedt een gezellige plek om te ontspannen met een kop koffie of thee.  De Midstraat, waar De Witte Os zich bevindt, is een levendige winkelstraat met een rijke geschiedenis. Hier proef je de sfeer van vroeger en zie je hoe Joure zich heeft ontwikkeld tot een ambachtsdorp met stadse allure. De combinatie van historische panden, ambachtelijke winkels en gezellige cafés maakt dit deel van Joure bijzonder aantrekkelijk. Of je nu geïnteresseerd bent in geschiedenis, ambacht of gewoon wilt genieten van een mooie omgeving of een mooie verzameling, het gebied rond Museum Joure biedt voor ieder wat wils. Het is een plek waar het verleden tot leven komt en waar je de passie voor het maken kunt voelen.

Vandaag de dag herinnert niets in de Boterstraat nog aan haar agrarische oorsprong. Wat ooit misschien boerenland was, werd in de loop van de tijd volgebouwd met piepkleine huisjes, werkplaatsen, pakhuizen en winkeltjes. Handelaren en huisjesmelkers zagen kansen en benutten iedere vierkante meter. Wie het straatje vandaag ziet, kan zich nauwelijks voorstellen hoeveel bedrijvigheid er ooit was. In de 19e en 20e eeuw zaten er onder andere twee bakkerijen, twee brandstofzaken, een manufacturier, een meubelmakerij (van Franke Looyenga), een schilderwerkplaats, kruideniers, groentehandelaren en een slager. Volgens de gemeentelijke administratie van 1864 woonden en werkten er verbazingwekkend veel mensen op dit kleine stukje Joure. De lijst van woningeigenaren maakt bovendien duidelijk dat sommige families, zoals de dames Bourboom en Borduin en de familie Looyenga, goed geboerd hebben als verhuurders. Kleine kamers leverden een huurder een gulden per week op — een rendement van 100% op een investering van vijftig gulden! Daar kunnen hedendaagse "huisjesmelkers" slechts van dromen. Een kleurrijk figuur uit die tijd was Jan Bosma, bijgenaamd "Jan Poppelapke". Als hij een bestelling moest bezorgen, wandelde hij met zijn fiets aan de hand naar de Midstraat, zette zich pas bij de Jouster toren af en sprong dan sierlijk op zijn zadel. Zijn vaste ritueel zorgde altijd voor een glimlach bij omstanders. Een andere bekende was slager Wiersma, die elk jaar rond Pasen als eerste met een versierde koe door de Midstraat trok. De Concertzaal en de Preciezen Een bijzonder gebouw in de Boterstraat was de Concertzaal van Romke Sjoerds de Boer. Voordat het een café en danszaal werd, stond hier vanaf 1761 de kerk van een afgescheiden groep Doopsgezinden, de zogenaamde "Preciezen". Na hun hereniging met andere Doopsgezinden in 1817, kreeg het gebouw meerdere bestemmingen: van catechisatieruimte tot vergaderplek en later verkoop aan de Gereformeerde gemeente. Vanaf 1922 begon het pand een tweede leven als uitgaansplek. In crisistijd bood Romke's Concertzaal jongeren een betaalbare plek om samen te komen: één consumptie was genoeg om de hele avond te blijven hangen — én danslessen te volgen. Leven in de zijsteegjes De smalste steegjes van Joure lagen rondom de Boterstraat. Grote gezinnen, zoals dat van stoelenmatter Hendrik Kallenkote, woonden er in krappe kamertjes uit de vroege 18e eeuw. De dagelijkse strijd om ruimte was groot, zeker als er met een afgewerkte stoel achter op de fiets gemanoeuvreerd moest worden door het nauwe steegje. Zelfs in deze omstandigheden bloeide het verenigingsleven: de “roden” hielden vergaderingen en zangrepetities in een piepklein, donker gebouwtje. Wie nu terugkijkt op “de goede oude tijd” ziet vooral het charmante plaatje, een ensemble van mooie gevels en een wit houten ophaalbruggetje. Maar achter de nostalgie schuilen ook de schaduwkanten van een tijd waarin het leven in de Boterstraat verre van makkelijk was.

Wanneer Pake Jehannes (op de foto zesde van links met pijp) behoefte had aan pruimtabak maar geen geld had, wendde hij zich tot de spelende kinderen bij het Saal: “Ga allemaal naar huis om een cent op te halen, dan draag ik straks iets voor.” De kinderen renden naar huis en kwamen meestal terug met een cent. Ook moeders en andere buurtbewoners haastten zich naar het Saal. Van de ingezamelde centen hield Pake Jehannes er zes achter voor zijn pakje pruimtabak; de rest strooide hij in het rond, wat voor veel opwinding zorgde.​ Het publiek groeide, vooral toen het gerucht ging dat “de zoon van boer Albert een foto zou maken” – een zeldzame gebeurtenis. Toen iedereen verzameld was, begon Pake Jehannes. Hij koos willekeurig mensen uit de menigte of uit de buurt als onderwerp voor zijn voordrachten. Staand voor het Saal, met zijn blik omhoog en armen dramatisch geheven, begon hij te oreren:​ (vertaling rechts)“O Heare God yn ‘t Himelrykwat bin’ Jo gaven ûngelykwêrom is Simen Slak sa earmen Vegelin sa ryk?”​ "O here god in het hemelrijkWat zijn uw gaven ongelijkWaarom is Simen Slak zo armEn Vegelin zo rijk?" Een daverend applaus volgde. Simen (Slak) Krol, die vanwege een erfelijke spierziekte niet kon lopen, zat erbij op zijn stoel. Mensen waren niet snel gekwetst in die tijd. Bijna iedereen had tenslotte een bijnaam. Hij bereikte zijn roeibootje kruipend en had langs de oever vaste adressen voor een pruimpje tabak, een kopje koffie of soms een sigaar. De Jouster voetballers hadden voor zijn zoon Kees een karretje bij elkaar gespaard; pas zijn kleinzoons Johannes en Doetzen kregen een eigen vervoermiddel.​ Terug naar Pake Jehannes, die opnieuw Simen Krol als onderwerp nam:​ “O Heare God yn ‘t Himelrykwat bin’ Jo gaven ûngelykwêrom Simen Slak sa ‘n lekke skouen dokter Driessen in koets op ‘e dyk?”​ "O here god in het hemelrijkWat zijn uw gaven ongelijkWaarom Simen Slak zo'n lekke schouwen dokter Driessen een koets op de weg?" Na het gebruikelijke ritueel vervolgde hij:​ “O Heare God yn ‘t Himelrykwat bin’ Jo gaven ûngelykwêrom is Dútske Marie sa molligen Berber in libbend lyk?”​ "O here god in het hemelrijkWat zijn uw gaven ongelijkWaarom is Dútske Marie zo molligen Berber een levend lijk?" Het publiek lachte luid. Ondertussen kwamen arbeiders van de Keverling-fabriek naar buiten om aan de overkant van de sloot mee te luisteren. Pake Jehannes greep zijn kans:​ “O Heare God yn ‘t Himelrykwat bin’ Jo gaven ûngelykwêrom sit Koopie yn ‘t stjonkende Saalen Keverling yn in prachtich fabryk?”​ "O Here God in het hemelrijkWat zijn uw gaven ongelijkwaarom zit Koopie in het stinkende SaalEn Keverling in een prachtige fabriek?" Gejuich en applaus klonken van beide zijden van de sloot. Koopie, die normaal nooit buiten kwam, stond nu in de deuropening. Ze was een alleenstaande moeder met veel kinderen, wonend in het Saal zonder ramen, alleen hoge pakhuisruiten. In die tijd bestond er nog geen bijstand, en de armenzorg bleef onveranderd; het Saal bleef bevolkt door straatarme Jousters.​ Pake Jehannes besloot met:​ “O Heare God yn ‘t Himelrykwat bin’ Jo gaven ûngelykwêrom hat lange Jits sa ‘n lingteen is gouden Sjoerd sa ‘n pyk?”​ "O Here God in het hemelrijkWat zijn uw gaven ongelijkwaarom heeft lange Jits zo'n lengte en is beste Sjoerd zo'n klein kuikentje?" Intussen was fotograaf Ybele Jelsma bezig met zijn toestel. Simen Krol werd met stoel en al naar de fotograaf gedraaid, die de hele groep opstelde voor de foto. Zelfs Koopie en haar dochter Oale staan erop!​ Als je die foto bekijkt, zie je dat Pake Jehannes veel belangstelling trok. Eén ding is zeker: hij had zijn pakje pruimtabak dubbel en dwars verdiend!

De naam Torenstraat, ook wel "Toerstege" genoemd, spreekt eigenlijk voor zich: deze verwijst naar de Jouster Toren uit 1628. Naast deze naam waren er ook andere benamingen in gebruik, met name voor de twee stegen die vanuit de Midstraat toegang boden tot de Torenstraat. Tussen deze stegen stond hotel "Het Wapen van Haskerland", later bekend als Hotel Van der Feer. De steeg tussen de toren en het hotel heette de Wijde Steeg of Kerksteeg. De ingang aan de andere kant werd aangeduid als de Anne Pieckessteeg, maar stond ook bekend als de Smalle of Nauwe Kerksteeg. Het hotel werd in 1923 afgebroken. Al eerder waren er in de Torenstraat veranderingen. In 1865 werd een klein deel van de Torenstraatvaart gedempt (zie ook het hoofdstuk over de Boterwaag). In maart 1902 vierden bewoners uitbundig het besluit van de gemeente om ook het laatste en grootste deel van de vaart te dempen. Dit hing samen met het verval en de sluiting van de Boterwaag in 1898. De bewoners waren blij dat ze verlost werden van stank en rattenoverlast. In 1911 volgde de sloop van het waaggebouw, waarna er een nieuwe politiewoning werd gebouwd, met daarachter ruimte voor de brandspuit en een politiebureau. De Torenstraat had hiermee volgens velen een flinke opknapbeurt gekregen. Door de afbraak van het hotel in 1923 ontstond de mogelijkheid om het verkeer via de Torenstraat en het Zand te leiden, al duurde het nog zestien jaar voordat deze wens werkelijkheid werd. Ondanks het wegvallen van de wekelijkse marktdrukte wisten veel winkels in de Torenstraat nog jarenlang te overleven. In de periode tussen 1920 en 1950 vonden we er nog drie slagerijen, enkele kruideniers, twee meubelzaken (waarvan één met voornamelijk tweedehands meubelen, waaronder prachtige antieke stukken), twee schoenenzaken, een drogisterij, een drankhandel, een boekwinkel, een brandstofhandel, een viswinkel, een kapper, twee meubelfabrieken, een galanteriezaak, een oliebollenbakker, een sigarenwinkel, een kleermaker (met staalmonsters voor het raam), een klompenwinkel en maar liefst vier groentewinkels. Naast winkels waren er in de Torenstraat ook diverse openbare instellingen gevestigd, zoals het Armhuis, het Weeshuis, de Waag en de Spijskokerij (in de volksmond de "Sopkôkerij"). Ook kende de straat de openbare Armhuispomp, die diende als ontmoetingsplaats waar bewoners niet alleen water haalden, maar ook de laatste nieuwtjes uitwisselden. In juni 1883 liep dit uit de hand toen iemand petroleum in de pomp had gegooid. Later diende de pomp als speeltoestel voor de jeugd, totdat deze in 1949 door de gemeente werd verwijderd met het plan hem elders in Joure te herplaatsen — helaas is de pomp sindsdien spoorloos verdwenen. Verder kende de Torenstraat het "Griene Steechje", met tien diaconiekamertjes voor arme ouderen. In het eerste kamertje woonde Wopkje, de "mûtsewasker". Over de herkomst van de naam "Griene Steechje" deden verschillende verhalen de ronde: sommigen dachten aan Wopkjes groene mutsen die ze voor het raam tentoonstelde, anderen verwezen naar de mini-bleekveldjes of naar de typische groene kleur van de straat. Wopkje hing altijd mutsen op een touw voor het raam, die begonnen te dansen als kinderen tegen de kozijnen drukten — zeer tegen haar zin. In het tweede kamertje woonde Sjouk Sjoechje, die samen met haar kleinzoontje Gerard Heintjes op slechts enkele vierkante meters leefde. Van de vier gulden die zij per week ontving, werd door het Armbestuur twee gulden ingehouden, wat destijds leidde tot vragen in de gemeenteraad — zonder resultaat. De schilderachtige huisjes, daterend uit de 17e eeuw, stonden haaks op de straat en besloegen samen ongeveer dertig meter. Ieder kamertje had een raam met kleine roedeverdelingen, typisch voor die tijd. In de jaren dertig werden de huisjes gesloopt. Waar de fraaie onder- en bovendeuren, betegelde schouwen, ijzeren haardplaten en bedsteedeurtjes zijn gebleven, is onbekend. Destijds zag men niet de waarde die deze historische elementen later zouden hebben. Ook verdwenen rond 1970 de laatste historische gevelwanden uit de Torenstraat, waarmee de "gedaante van een stad" en het "stadsgezicht van de Vlecke" definitief verloren gingen.

Oud Joure vormt het levendige hart van de Vlecke Joure – een term die aangeeft dat Joure historisch gezien geen dorp, maar een bijzondere nederzetting is, groter dan een dorp en kleiner dan een stad. Een plek doordrenkt van historie, herinneringen en het karakter van vroeger. De Midstraat, al eeuwenlang de centrale levensader, verbindt de oorspronkelijke kernen Westermeer en Joure met elkaar. Vandaag de dag herinneren de scheve toren van Westermeer en de trotse Jouster Toer nog steeds aan deze oude tweedeling. Aan de zijde van de Jouster Toer ligt de Kolk, ooit een bruisend middelpunt van handel en bedrijvigheid. Schepen meerden hier aan, goederen werden verhandeld, en het water was de levensader die Joure liet bloeien. Rondom deze Kolk ontstonden straten als de Midstraat, Geelgietersstraat, Slachtedijk en E.A. Borgerstraat – elk met hun eigen verhalen, bewoners en tradities. Wie door Oud Joure wandelt, voelt de geschiedenis onder zijn voeten en ziet die weerspiegeld in de oude gevels, die nog steeds hun authentieke charme uitstralen. Veel panden zijn meer dan honderd jaar oud en dragen de sporen van generaties die er woonden, werkten en leefden. De geur van versgebakken brood, het gelach van spelende kinderen en buren die over de heg een praatje maken – in Oud Joure lijkt de tijd soms even stil te staan. Juist die tijdloosheid geeft het zijn bijzondere waarde. Oud Joure ademt ambacht en nijverheid. Vroeger werkten hier kopergieters, klokkenmakers en koffiebranders; hun vakmanschap leeft voort, onder andere in het nabijgelegen Museum Joure, vlak bij de Kolk. Maar Oud Joure is meer dan een herinnering aan vroeger. Het leeft en bruist. Bewoners koesteren hun buurt en dragen het verleden met trots, terwijl bezoekers zich laten betoveren door de unieke sfeer. Via deze website ontdekt u alles over Oud Joure. Hoe zag de Vlecke er vroeger uit? Waar lagen de steegjes en opvaarten? Waar stonden de fabrieken en boerderijen? Wie waren de markante bewoners en wat maakte hen bijzonder? Welke onvergetelijke gebeurtenissen vonden hier plaats? U vindt het binnenkort allemaal hier.

Er is al zo veel geschreven over de Jouster Toer dat er voor historici nauwelijks nog iets nieuws te ontdekken valt. Toch denken veel oudere inwoners van Joure met weemoed terug aan de levendige taferelen rondom de toren. Daarom hier alsnog een verhaal vol alledaagse herinneringen, waarin de toren als stille getuige fungeert. Een bijzondere herinnering is die aan het dagelijkse klokluiden. Elke werkdag, klokslag twaalf uur, luidden een paar mannen uit het Armhuis de klokken. Voor de jeugd was het een dagelijks spektakel om hen aan de touwen te zien hangen. Vooral als Homme, een joviale man, erbij was, mochten kinderen soms zelf even aan het touw hangen om een paar keer op en neer te zwaaien. Bij andere klokkenluiders moest je dat maar laten, anders liep je het risico een straal tabakssap over je heen te krijgen. Eén dag per jaar bleef het stil om twaalf uur: dan gingen de Armhuisbewoners op hun jaarlijkse uitstapje. Bij begrafenissen klonk een ander, meer gedragen klokgeluid. Sommige Jousters meenden daarin de woorden te horen: "de-man-’n-mingel ... de-man-’n-mingel ..." en als de klok van Westermeer het overnam: "kom...no, kom...no, kom...no." De ‘toershoeke’ – de hoek bij de toren – was dé ontmoetingsplek. Vooral op zaterdagavond, als de winkels tot tien uur open waren, was het er gezellig. Soms stond er een koopman met allerlei snuisterijen. Op de achtergrond sierde jarenlang een groot gemeentelijk aanplakbord de torenmuur. Ook de boeren van de Sluisdijk ontdekten deze plek: zij zetten er hun melkbussen neer. Niet iedereen was daar blij mee; het onderwerp haalde zelfs de gemeenteraad. Soms mochten kinderen met Albert Mast mee de toren in om de vlag te hijsen. Een hele onderneming: de vlag moest via een gat in het bovenste koepeltje omhoog gehesen worden. In de toren lagen ook antieke lansen uit de 17e en 18e eeuw – houten stokken met ijzeren punten, beschilderd in verschillende kleuren om rangen aan te geven. Helaas zijn bijna alle lansen verdwenen. De torenhoek was bovendien een rustplek voor waterhalers. Ze kwamen uit de Torenstraat met twee zware emmers water, meestal gehaald bij de gemeentepomp tegenover het Armhuis, in de volksmond de ‘Armhuispomp’ genoemd. Wie liever regenwater wilde, haalde dat bij de grote regenputten (‘tsjerkebakken’) achter de kerk, waar schoon water van de kerkdaken in stroomde. Het werd liefkozend ‘Trinus-Aaltsjewetter’ genoemd, naar het echtpaar Trinus en Aaltje. Aaltje hield toezicht op het putgebruik en incasseerde voor elke emmer één cent – handig opgeborgen onder haar rokken. Ze lette scherp op jongens die in de regenbak wilden spugen om vervolgens triomfantelijk te roepen: "De hele Jouwer drinkt mijn spuug!" Met de aanleg van de waterleiding in 1928 kwam een einde aan deze tradities. De meeste inwoners zagen de waterleiding als een enorme vooruitgang, al weigerden sommigen koppig om hun huis aan te sluiten. Een voormalig armmeester, Wielenga, verhuisde zelfs naar Sneek om daar in een huis mét waterleiding te wonen. Zoals eerder genoemd, bleef het tijdens het jaarlijkse uitstapje van het Armhuis stil rond de toren. ’s Avonds werd de thuiskomst feestelijk gevierd met muziek van het corps "Concordia", wat veel mensen op de been bracht. De uitstapjes gingen met auto’s van particulieren naar bestemmingen als Paterswolde, Frederiksoord en Gaasterland. Op woensdag 9 juli 1930 werd zelfs een groepsfoto gemaakt in Assen. Na 1932 kwam een eind aan de dagelijkse klokluiden. Uit zuinigheid besloot de gemeenteraad ermee te stoppen. Het leverde de gemeente nog geen 200 gulden per jaar op...

Ooit kronkelden er tientallen smalle stegen door Oud Joure. Sommige waren nauwelijks breed genoeg voor een kruiwagen, andere dienden als drukke doorgangen naar werkplaatsen, molens of kleine arbeiderswoningen. Vandaag de dag zijn veel van die stegen verdwenen of verstopt geraakt achter nieuwbouw en schuttingen, maar wie goed kijkt, kan hier en daar nog een glimp opvangen van deze verborgen geschiedenis. De namen van die stegen vertelden je precies waar je was – of wie er de baas was. Zo werd een steeg vaak vernoemd naar een invloedrijke huizenbezitter die er woonde of meerdere woningen of kamers bezat. Andere stegen droegen de naam van een plek waar ze naartoe leidden: een molen of een markante werkplaats. Neem bijvoorbeeld de Veltmansteeg, genoemd naar Johannes Baukes Veltman, timmerman en huisjesmelker avant la lettre, die bijna de hele steeg bezat. Of de Houtmolensteeg, die zijn naam dankt aan de molen waar hout werd gezaagd – het ritme van het molenrad moet daar ooit hoorbaar zijn geweest tussen de muren. De Gerben Martenssteeg, genoemd naar een markante dorpsfiguur wiens naam nog steeds klinkt als je goed luistert. In deze stegen gebeurde het vlijtige en dorpse leven. Kinderen speelden er met zelfgemaakte tollen, buren kletsten over het weer en de laatste nieuwtjes, en er werd hard gewerkt – in viskarren, timmerwinkels, smederijen of vanuit huis. De stegen vormden een netwerk van verhalen, verbonden door plavuizen, klinkers en zandpaadjes, fluisterend van vroeger tijden. Vandaag zijn het slechts namen op oude kaarten of vage herinneringen van oudere inwoners. Maar voor wie de geschiedenis van Joure wil voelen, loont het de moeite om stil te staan bij die vergeten paden. Daar, tussen de stenen, liggen de wortels van het dorp – verstopt, maar nooit helemaal verdwenen. Alle stegen zullen op deze website herleven. Tijdens een dorpswandeling met een gids passeren ze trouwens ook de revue, dus van harte aanbevolen om deze eens te boeken bij de lokale VVV.

De Jouster Merke, van oudsher dé volksmarkt van Joure, vindt zijn oorsprong in de vroege 17e eeuw. Al sinds de jaren 1600 stroomden boeren, handelaren en dorpsbewoners uit de wijde omgeving toe naar de brink van Joure. Daar werd volop gehandeld in vee — koeien, paarden en schapen — en werden marktkramen gevuld met textiel, gereedschap, keukengerei en andere onmisbare waren. Voor veel mensen was dit het moment om hun wintervoorraad aan te vullen of nieuwe spullen aan te schaffen. Maar de Merke was meer dan handel alleen. Het was een sociaal hoogtepunt in het jaar. Familieleden en bekenden ontmoetten elkaar na lange tijd, er werden huwelijken voorbereid en sterke verhalen verteld. De straten kwamen tot leven met muziek, straattheater, kermisvermaak en bomvolle herbergen. De markt was dé plek om zaken te doen én te genieten van de gezelligheid. Verdwenen markten Joure kende vroeger meerdere markten door het jaar heen, elk met hun eigen karakter en functie. Naast de bekende najaarsmarkt — de Jouster Merke zoals we die nu kennen — waren er onder andere een voorjaarsmarkt, een Pinkstermarkt en een Sint-Luciamarkt in december. De Pinkstermarkt trok veel rondreizende handelaren en bezoekers, terwijl de Sint-Luciamarkt vooral draaide om het inslaan van goederen voor de wintermaanden en de feestdagen. Daarnaast waren er ook kleinere, meer gespecialiseerde markten, zoals de Seweistermerk en de Grienedykstermark. De Seweistermerk, gehouden op de zevende woensdag na Pasen, had vooral een functie als dienstbodenmarkt. Jonge mannen en vrouwen kwamen daar bijeen om werk te zoeken bij boeren in de regio. De Grienedykstermark, die plaatsvond in de buurt van de Griene Dyk (Groene Dijk), was sterk gericht op agrarische handel. Deze verdwenen markten laten zien hoe nauw het marktleven verbonden was met het ritme van het platteland, de landbouw en de seizoenen. Met de komst van winkels, supermarkten en veranderende leefgewoonten verdwenen deze kleinere markten geleidelijk. Alleen de Jouster Merke bleef overeind als levendig monument van de oude marktcultuur. Van handel naar feest In de 19e en 20e eeuw veranderde het karakter van de Jouster Merke sterk. De oorspronkelijke vee- en warenhandel nam af door de opkomst van winkels, banken en moderne transportmiddelen. Toch bleef de markt een belangrijk sociaal en cultureel evenement. De handel maakte plaats voor een commerciële markt met een kermis, muziek, vermaak en drukbezochte horeca. Een relatief jonge, maar inmiddels niet meer weg te denken traditie is de Merke-woansdei, de woensdagavond voorafgaand aan de markt. Wat begon als een informele samenkomst van dorpsgenoten is uitgegroeid tot een groots feest dat jaarlijks duizenden mensen trekt. De cafés zitten vol, podia verrijzen op pleinen, en tot diep in de nacht wordt er gefeest. De Jouster Merke vandaag Tegenwoordig is de Jouster Merke een feest voor jong en oud, waarin traditie en vernieuwing hand in hand gaan. De brink vult zich met marktkramen en kermisattracties, de geur van poffertjes en suikerspinnen hangt in de lucht, en overal hoor je muziek, gelach en geroezemoes. Het hele dorp ademt Merkesfeer. Wat ooit begon als een functionele jaarmarkt voor boeren en burgers, is nu uitgegroeid tot een bruisend volksfeest met diepe historische wortels. Toch is de essentie al die tijd hetzelfde gebleven: mensen samenbrengen, verbinding vieren en herinneringen maken. De Jouster Merke is daarmee niet alleen een traditie die in stand wordt gehouden, maar één die nog altijd volop beleefd wordt.



Locatie